welkom en mededelingen

aanvangslied          Psalm 138:1,4

stil gebed

votum en groet 

aanvangstekst      Gods goedheid houdt ons staande
                                    zolang de wereld staat!
                                    Houdt dan de lofzang gaande
                                    voor God die leven laat. (Psalm 107:1 ber.)

zingen           Psalm 107:1,10

gebed om de verlichting met de Heilige Geest 

schriftlezing             Jesaja 40:21-31

zingen   Lied 943

verkondiging   liedpreek over Lied 943 ‘God gaat zijn ongekende gang’

Gemeente van Jezus Christus,

Liederen zijn gezongen poëzie. Daarom lijkt het me niet verkeerd om deze liedpreek te beginnen met poëzie. Het is een gedicht van Koos Geerds, een dichter uit Staphorst. Jawel, maar de taal die hij gebruikt is toch niet helemaal de Tale Kanaäns. Hoor maar hoe hij over God spreekt in zijn lange gedicht ‘Gods element’. Ik heb het al eens eerder aangehaald, maar dat is alweer vijf jaar geleden, en goede gedichten mogen best herhaald worden, toch?

Gods element 

God schrijft zijn Naam in water uit:
in waterdamp, in waterdruppels,
in stoom en ijs, sneeuw, hagel, dauw,
in regenbuien uit het zuiden, westen,
in wolken, noordelijk en koud aan-
zwellend boven land, opspattend schuim
tegen de boegen van olietankers,
de diepzeezeilers, het vlot van Heyerdahl,
in beken, bandjirs, dijkdoorbraken,
in drijfzand, geisers, gletsjerdalen –
God leeft zich uit in water, overal.

(…) 

Hij pootjebaadt in oceanen, daagt orka’s uit,
doet schepen aan hun ankers schudden,
verschuilt zich in het oog van de cycloon,
wijst jonge haaien een gemakkelijke buit;
hij voedt de walvis, kietelt z’n baleinen,
speelt met de haren van de Deense zeemeermin,
lokt haringscholen naar de Urker vissers,
schrijft liefdesbrieven met een liter inktvisinkt,
doet overal de zon in ’t water schijnen.
God heeft het land aan de woestijnen,
aan droge, saaie, humorloze praat,
aan preken waar geen letter poëzie in staat;
hij houdt van avontuur, muziek en donderjagen –
diep in zijn hart is God een ouwe zeepiraat.

Ik weet nog goed toen ik dit gedicht voor de eerste keer las, dat ik behoorlijk geschokt was. Gaat de dichter hier niet te ver? Klinkt dit niet bijna blasfemisch? Had hij zich niet beter van traditionelere beelden kunnen bedienen, minder shocking, netter, eerbiediger?
Maar toen ik het nog eens las en er verder over nadacht, kreeg ik een ander inzicht: is dit gedicht eigenlijk niet juist een moderne hymne, een loflied op de naam des Heren?! En dat het misschien ver van ons afstaat, zou ook te maken kunnen hebben met ons eigen godsbeeld dat misschien veel keuriger is, en burgerlijker. Maar staat dat misschien op zijn beurt intussen niet weer ver af van hoe in de Bijbel God getekend wordt. Neem alleen al de Psalmen. Psalm 104:

Daar is de zee, groot en wijd uitgestrekt,
waarin gewemel is, zonder tal,
kleine zowel als grote dieren;
daar gaan de schepen, de Leviatan,
die Gij geformeerd hebt om ermee te spelen.

De Leviatan, oersymbool voor het monsterlijke, het chaotiserende, het angstaanjagende. De Here God speelt ermee! Hoezo schokkend?!
Of Psalm 77:

Uw weg was in de zee,
uw pad in grote wateren,
zodat uw voetsporen niet werden gekend.

Het ís Gods element: het water, de zee, daar weet Hij wel weg mee.
Deze noties komen we ook tegen bij een andere dichter, de Engelsman William Cowper. Zijn lied, oftewel lied 943, staat vanavond centraal:

God gaat zijn ongekende gang
vol donk’re majesteit,
die in de zee zijn voetstap plant
en op de wolken rijdt.

‘Die in de zee zijn voetstap plant’; dit is in feite – maar dan wat plechtiger gezegd – toch hetzelfde als ‘Hij pootjebaadt in oceanen’? En wat dacht u van ‘die op de wolken rijdt’, of zoals het in de originele taal, het Engels, zelfs luidt: ‘He rides upon the storm.’ God die de storm als voertuig gebruikt en daarmee langs het luchtruim scheert. Gewaagd? Ach, bij de profeet Nahum heet het: ‘in wervelwind en storm is Gods weg’. Kortom: dit eerste couplet zit vol met bijbelse taal en thematiek, die allemaal wil zeggen: de Here God is ongrijpbaar, niet te vatten, ondoorgrondelijk. Nee, je krijgt Hem niet in de vingers, laat staan in de broekzak… Ja, zo hoor je mensen wel eens over God praten, als hun beste maatje. Maar dat is pas godslasterlijk!

Nee, wij staan niet op gelijke voet met Hem. We kunnen Hem niet vatten. Daar zijn wij veel te beperkt voor en Hij zelf vooral veel te groot, te verheven. Hij gaat zijn eigen, ongekende gang, ‘vol donk’re majesteit’. Ik weet niet of u dat opviel, toen we het zongen, maar precies bij dat woord ‘donkre’ was er een hele, een lange noot. Het krijgt daardoor alle nadruk. Gods weg kan ook donker zijn. Jesaja hoorden we daar ook over spreken: God geeft machthebbers over tot vernietiging, ze worden door Hem omvergeblazen, als stoppels, als bladeren in de wind. Huiveringwekkend. Ach, dat zijn de woorden toch ook die in het tweede couplet vallen:  ‘grondeloze diepten’, ‘pijn’ en in een ander couplet gaat het zelfs over ‘duistere voorzienigheid’. Gods weg kan ook donker zijn: een afgrondelijke diepte in je bestaan, pijn, duisternis. Geeft God dat dan? Heeft Hij daar actief de hand in? Ach, in ieder geval staat Hij het blijkbaar toe en dat is al raadselachtig genoeg.

‘Met zo’n God kan ik niet leven. Zo’n duistere voorzienigheid maakt me bang. Die donk’re majesteit past niet in mijn beeld van God.’ Dat kan. Dat je gelooft in een God die met duisternis, diepte en pijn niets van doen heeft, daar niet in betrokken is. Maar weet wel wat je dan doet, want zo maak je van God eigenlijk een tandeloze tijger. Dan ontledig je zijn naam. Hij is namelijk ook de Almachtige. Hij houdt alles in handen, ook dat hele moeilijke en donkere. Hoe raadselachtig dat ook is en blijft.

Die dichter van het lied, William Cowper, wist daar ook zelf alles van. Op 6-jarige leeftijd verloor hij zijn moeder en dat verlies trok diepe sporen in zijn verdere leven. Cowper was een heel gevoelig mens, die vaak leed onder grote twijfels en zwaarmoedigheid. Op een gegeven moment kreeg hij hulp van een predikant uit de buurt, maar deze had weer zo’n sterke persoonlijkheid – ook qua geloof – dat Cowper zich daar aan spiegelde en er alleen nog maar weer grotere schuld- en minderwaardigheidgevoelens van kreeg, waardoor hij in weer een nieuwe crisis raakte.Die ‘grondeloze diepten’ waren voor hem heel concreet, gemeente. En toch hebben die niet het laatste woord. Het derde couplet begint namelijk zo – en het is alsof die Cowper het ook tegen zichzelf heeft –

Geliefden Gods, schept nieuwe moed,
de wolken die gij vreest,
zijn zwaar van regen, overvloed
van zegen die geneest.

Nieuwe moed kreeg Cowper zelf door een oudere vrouw, een weduwe, die zich over hem ontfermde en liefdevol verzorgde. Samen bouwden ze een bestaan op. Hij bleef echter kwetsbaar. Het evenwicht was labiel en het kon alleen bewaard worden door een eenvoudig leven. Eenvoudige handarbeid – zoals timmeren en werken in de tuin – maar ook het plezier om een paar tamme hazen als huisdieren en dit soort genoegens gaf Cowpers gemartelde geest de broodnodige rust. Hier kon hij van genieten. Zo sterk dat hij eens zei: ‘Huiselijk geluk, de enige zegen die de zondeval overleefde.’ In ieder geval vormde die voor hem de ‘overvloed van zegen die geneest’, waar het derde couplet over spreekt. In de oorspronkelijke engelse versie staat het trouwens nog mooier  – en ik vertaal het maar gelijk heel letterlijk – ‘de wolken zijn zwaar van genade en breken in zegeningen op je hoofd.’
Het mooie is dat die zegeningen voor die Cowper dus uit hele concrete, ‘gewone en kleine’ dingen bestonden: de liefdevolle zorg van die weduwe, de handenarbeid, de tuin, de huisdieren, het huiselijk geluk.’
Hoe waardevol is het, gemeente, om zulke zegeningen te zien, te tellen, één voor één, en er de Here God voor te danken. Dan mag het elke dag Dankdag zijn! Of ziet u zulke zegeningen niet, juist heel dichtbij: in mensen om je heen, die er voor je zijn, die van je houden, het huis waarin je mag wonen, de tuin die elk jaargetijde weer anders is, en waarin genoeg scheppingspracht te ontdekken is, het werk dat je mag doen, met je handen, met je hoofd, betaald of vrijwillig, thuis of van huis, de rust die je mag ontvangen, een huisdier dat tegen je aankruipt, het genieten van een heerlijke maaltijd, een goed gesprek, enzovoort. Allemaal zegeningen, uitgebroken uit wolken van genade.

‘Ja mooi gezegd, maar als het nu over wolken gaat en regen, dan neem ik dat ook maar even heel letterlijk, dan was dat de afgelopen zomer wel problematisch, omdat ze er toen amper waren. Het was zo heet en droog, extreem gewoon. En dan die warmte in de afgelopen herfstvakantie… Lekker natuurlijk, maar ook niet normaal, zorgelijk eigenlijk. Zoals sowieso de klimaatveranderingen. Het gaat echt niet goed zo.’
Die wolken kun je natuurlijk ook minder letterlijk nemen. En dan niet vol zegeningen, maar vol zorgen en vrees. Zeker ook als ik naar de wereld van vandaag kijk. Het wordt er toch echt niet beter op?! De oorlog in Oekraïne die escaleert, waar zelfs een kernoorlog dreigt. De verschrikkelijke oorlog en honger in Tigray. De energiecrisis in ons eigen land, waar juist de minderbedeelden onder gaan lijden. De polarisatie in onze samenleving, de verharding. De moeizaamheid waarmee de kerk zich na de coronatijd opricht, of misschien wel niet. En waar gaat dat heen? Waar zie ik aan dat God de dingen in handen houdt? Ik krijg alleen maar meer vragen en twijfels.’

Ach, het mooie van het lied is, dat het de vragen ook laat staan: ‘Zou gij verstaan, waar Hij u leidt?’ Er blijven in dit leven vragen, onopgeloste raadsels. We kunnen het spoor, de zigzagkoers die de Here God soms leidt, niet volgen. Hoe kan het gebeuren? Hoe kan Hij het toestaan? Wat is de zin hier van? Al die vragen blijven staan. Laat ze ook maar staan, als het maar gepaard gaat met vertrouwen: ‘vertrouw Hem waar Hij gaat.’ En in dat vertrouwen mag je soms ook weer wonderlijke dingen zien, tekenen van Gods leiding.

Dat ondervond die William Cowper zelf ook eens, juist in zo’n diepe crisis. Op een gegeven moment was hij zo ver heen dat hij besloot een einde aan zijn leven te maken door zichzelf te gaan verdrinken. Hij riep een koets en vroeg de koetsier hem naar de rivier de Theems te rijden. Er kwam echter een dikke, dikke mist, waardoor de koetsier de weg naar de rivier niet kon vinden. Na een tijd gereden te hebben stopte de koetsier uiteindelijk en liet Cowper eruit. Tot zijn verbazing stond hij voor zijn eigen deur! Over leiding  gesproken! Cowper besefte dat die mist er niet zomaar, stom toevallig was. Nee, van hogerhand. De Here God had juist in deze diepe duisternis over hem gewaakt.
En misschien kunt u, kun jij, hier zelf ook wel andere ervaringen naast leggen: dingen die gebeurden, mensen die je tegenkwam, precies op dat moment dat het zo moeilijk was, dat je er geen gat meer inzag, God bracht mensen op je weg, wist de omstandigheden zo te leiden, dat je op een wonderlijk wijze er doorheen geholpen werd. ‘Vertrouw Hem waar Hij gaat.’

Ach, de slotregels van dat vierde couplet zeggen iets over de binnenkant van Gods leiding, de kern van Zijn voorzienigheid. Aan de buitenkant is die soms zo mistig, zo duister, zo vol donk’re majesteit, maar ‘Zijn duistere voorzienigheid verhult zijn mild gelaat.’ Achter dat donkere omhulsel – waar we soms zo tegenaan botsen, zoveel vragen bij hebben – daarachter is het milde gelaat van God. Want Hij is niet alleen almachtig, Hij is ook goed, gemeente. Volmaakt goed. En dat moet je allebei laten staan: zijn almacht en zijn goedheid, hoeveel spanning dat ook kan geven. Zo is God: almachtig en goed, ja: ook mild,

‘Gods vriendelijk aangezicht
geeft vrolijkheid en licht
voor all’ oprechte harten
ten troost verspreidt in smarten’

zingt een oude Psalm zo prachtig, zo bemoedigend, zo troostvol. En dat vriendelijke, milde gezicht van God is met name zichtbaar geworden in de Here Jezus Christus, het beeld van God, Zijn gezicht. Aan Hem kunnen we ontdekken wie en hoe God is: als een God die met ons de diepte doortrekt, de strijd met de duisternis aangaat en overwint.

Die uiteindelijk overwinning is er niet zomaar. Dat is een langdurige strijd, een hele gang door de tijd. Maar die ongekende gang, die ‘mysterious way’ die God gaat, heeft wel een doel. ‘Wat Hij bedoelt dat rijpt tot zin.’ Rijpen geeft al aan dat dat een heel proces is. Tenminste, ik heb nog nooit goudgelen aren uit de grond zien springen of een bloem uit een stengel. Nee, die groeien en rijpen. Zo is het ook met Gods doel, dat rijpt tot zin en dat vraagt van onze kant dus veel geduld en volharding. Eerst is er de knop, bitter. Maar er groeit een bloem, licht en puur. Daar werkt de Here God naar toe. Naar de bloem, de pracht van een nieuwe schepping, licht en puur, zonder duisternis, zonder gebrokenheid en pijn, van alle smetten vrij.
Hoe zeggen die slotregels van het lied dat zo wonderschoon: ‘Godzelf vertaalt de duisternis in eindelijk eeuwig licht.’
Wat een perspectief, gemeente. Al die duisternis, al die moeiten en raadsels, waar we nu nog zo tegenaan lopen en in vastlopen, waar de mensheid onder lijdt, waar de schepping onder kraakt, dat alles zal verzwolgen worden in de overwinning. Plaats maken voor licht. Puur en ongebroken. Eindelijk en eeuwig.
En gelukkig zijn er daarvan nu al sporen te ontdekken, lichtflitsen in de nacht, als een vuurtoren: de dagelijkse zegeningen, de genade in Christus die genoeg is, Gods milde gelaat, zijn leiding, waaruit we moed en vreugde mogen putten, voor vandaag en morgen tot de grote morgen, als het eindelijk eeuwig licht is. Amen

zingen           opnieuw Lied 943

geloofsbelijdenis   Artikel 13 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, waar het gaat over Gods voorzienigheid

dankgebed en voorbeden

inzameling van de gaven

slotlied  Lied 910:1,4

zegen