zingen         Psalm 111:1

stil gebed

votum en groet

openingstekst       ‘Een vreemdeling ben ik bij U, een bijwoner gelijk al mijn vaderen.’ (Psalm 39:13b)

zingen         Psalm 119:6,7

lezing van het gebod       uit Romeinen 12

zingen   Gezang 7:1,4

gebed om verlichting met de Heilige Geest

zingen (kinderlied)          Evangelische Liedbundel 420

kindermoment

Zal ik eens iets verklappen? Ik vind het soms helemaal niet makkelijk om elke week weer iets te bedenken om voor jullie mee te nemen. Soms gaat het heel makkelijk. Dan loop ik er gewoon letterlijk tegenaan, zoals een tijdje geleden met die Spinner. Maar deze week ging het een stuk moeilijker.
Toen vroeg ik Myrthe: heb jij een idee? Zij hoefde niet zo heel lang na te denken: m’n paard! En ze bedoelde niet het paard op de manege: Prelude (bijnaam ‘Prutje’). Nee, ze bedoelde dit paard, dat al heel lang meegaat. Hij heet Angelo. Weet je wat dat betekent? ‘Engel’. Maar daar wil ik niet naar toe.
Ik zei al: hij gaat al heel lang mee. Ooit in Nieuw-Vennep, Myrthe was nog een heel klein meisje, zag ze hem staan. Het was in de ‘Brandschade-winkel.’ Daar lagen allemaal spullen die ooit gered waren uit winkels en bedrijven waar brand was geweest. Zoals dit paard. Hij stond ergens hoog op een plank, maar Myrthe zag hem. En die wilde ze. En nog altijd speelt ze ermee. Hele avonturen beleeft ze met hem. Dat kan als je maar genoeg fantasie hebt.
Maar weet je, er is iets speciaals met Angelo. Hij is niet alleen behoorlijk groot voor een knuffel, maar hij is ook ijzersterk. Letterlijk, want er zit een ijzeren skelet in. Hij kan zelf 90 kilo dragen. Ja, zelfs ik kan er op zitten. Kijk maar…
Dat zou je niet zeggen, hé als je hem zo van de buitenkant ziet. Ik dacht: zo is het eigenlijk ook met ons. Soms denk je wel eens: wat is dat voor een vreemde jongen of een apart meisje. Hij of zij ziet er best anders uit. Maar als je dan diegene beter leert kennen, dan kan het een heel aardige jongen of meisje blijken te zijn. Zo kijkt gelukkig de Here Jezus naar ons. Hij kijkt verder dan de buitenkant. Hij houdt van ons, zoals we zijn. En Hij wil niets liever dan dat wij zo ook naar elkaar kijken.
Een goede kindernevendienst en tot straks.

schriftlezingen                Matteüs 16:13-18 en 1 Petrus 1:1-2

zingen   Gezang 328

verkondiging Thema: Het briefhoofd

Gemeente van Jezus Christus,

Wist u dat de brieven uit het Nieuwe Testament eerder uitkwamen dan de Evangeliën? Tenminste, een aantal brieven is echt ouder dan de Evangeliën. Bijzonder eigenlijk als je daarover nadenkt: het Evangelie in geschreven vorm kwam blijkbaar als eerste in briefvorm tot de mensen. Een brief is extra persoonlijk, is gericht, is vaak kernachtig, geladen.
Zo’n brief, – persoonlijk, gericht, geladen – zo’n briefvorm van het Evangelie, namelijk de Eerste Petrusbrief, gaan we de komende tijd hier lezen. Stukje voor stukje, want omdat het allemaal zo geladen is, moet je niet teveel in één keer tot je nemen.

Vandaag is dat het intro, het briefhoofd zeg maar. Twee verzen zijn het maar, maar wat zit er niet in! Over kernachtig en geladen gesproken. Het Evangelie straalt er van allerlei kanten vanaf, als bij een geslepen diamant.
Dat briefhoofd is opgebouwd zoals een brief toen opgesteld was. Het begint met de afzender, dan het adres en vervolgens de groet. Dat Petrus dus met zichzelf begint, is niet omdat hij het nu eenmaal niet laten kan om haantje de voorste te zijn, maar omdat z’n lezers niet anders verwachten. Iedere brief toen begon met de afzender.
Maar wat dan wel opvallend is, is dat hij zichzelf niet introduceert met z’n roepnaam, met de naam die z’n ouders hem gaven: Simon Barjona, oftewel Simon, zoon van Jona. Maar die naam noemt hij hier niet, maar juist de naam die Jezus hem gegeven had – we lazen het in de eerste schriftlezing – Petrus. Jezus gaf hem die naam na zijn belijdenis van Jezus als ‘de Messias, de Zoon van de levende God.’ Hiermee had hij het geheim van Jezus geraakt, z’n diepste identiteit: de Messias, de door God gezonden Redder, de Zoon van God zelf. ‘Jij bent Petrus’, had Jezus toen gezegd, oftewel ‘de rots waarop Ik mijn kerk zal bouwen.’ En met die ‘rots’ had Jezus die belijdenis bedoeld. Daarop is zijn kerk gebouwd. Op die rots mag elke gelovige staan. Met die naam Petrus was hij dus sindsdien verbonden aan die belijdenis en vooral aan Hem die hij beleden had, en die hem alles was, die hem niet had laten vallen, toen hij Hem zelf wel losgelaten had, met die verloochening.
Door zich hier met die naam Petrus te introduceren, de naam die Jezus hem persoonlijk gegeven had, zegt Petrus in feite: ‘Ik heb geleerd mijn leven steeds meer te bekijken met de ogen van Jezus.’ Ik hoop dat u, dat jij dat herkent. Dat je jezelf bekijkt met de ogen van Christus. Dat zijn namelijk liefdevolle ogen, genadige ogen, een reddende blik. Ook als je je schaamt over je daden, over de donkere bladzijden uit je eigen leven, over dat waarin je tekortgeschoten bent. Als je je daarin vastklampt aan Jezus, als je niet zonder Hem kunt, de Redder, de Zoon van God, dan zak je niet weg in het moeras van schuld- en schaamtegevoelens, maar mag je staan op een rots, op de Vaste Rots van je Behoud! En dat maakt alles anders.
Dat Petrus zichzelf zo bekijkt, blijkt ook wel uit het vervolg van hoe hij zich als afzender beschrijft: ‘Petrus, apostel, oftewel ‘gezondene’ van Jezus Christus.’ Letterlijk zegt hij trouwens ‘een apostel van Jezus Christus.’ Niet ‘dé apostel.’ Alsof hij de belangrijkste is. Nee, hij is bescheiden: ‘een apostel.’ Er zijn er meer. Samen zijn ze gezonden. Ja, het gaat ook niet om hem, maar om de Zender: om Jezus. Christus heeft hem geroepen en ingeschakeld en gezonden. Hij spreekt, hij schrijft hier ook niet namens zichzelf, maar namens Christus. Achter Petrus staat Christus zelf. Hij is aan het woord, door die brief van Petrus heen.
En zo mogen wij die brief ook horen. Als een persoonlijke brief van Christus aan ons, aan onze gemeente, aan ons persoonlijk.

Zo zijn we bij het tweede onderdeel uit het briefhoofd, het adres: ‘Aan de uitverkorenen die als vreemdelingen verspreid in Pontus, Galatië, Kappadocië, Asia en Bitynië verblijven.’ Het zijn stuk voor stuk gebieden uit het noorden van Klein-Azië (het huidige Turkije). Als je deze gebieden opzoekt in een Bijbelse atlas, blijkt de volgorde, waarin ze genoemd worden, een cirkel te vormen. Het gaat hier dus waarschijnlijk om een rondzendbrief. De brief werd telkens weer doorgestuurd naar een volgende gemeente in het aangrenzende gebied. En gelukkig is de brief uiteindelijk binnen de kaften van de Bijbel terechtgekomen zodat ook wij hier, vele eeuwen later, deze brief kunnen lezen, en ons evengoed geadresseerd mogen weten.
Petrus omschrijft z’n lezers als ‘uitverkorenen die als vreemdelingen verspreid zijn.’ Over dat uitverkoren zijn straks meer. De typering ‘vreemdelingen’ komt nog een paar keer terug in de brief. Een hoofdstuk verder luidt het (en ik citeer nu de NBG-vertaling) ‘bijwoners en vreemdelingen.’ Vergelijk het met asielzoekers. Je bent ergens te gast, maar je thuis ligt elders. Op een dieper niveau geldt dat voor die christenen in Klein-Azië. Toen ze nog heiden waren, hoorden ze er helemaal bij. Maar nu zijn ze anders geworden, ligt hun thuis elders, bij het Koninkrijk van God. Dat merken ze ook. Ze worden nog niet actief vervolgd. Dat zou later gaan gebeuren onder keizer Nero. Maar verderop in de brief blijkt dat ze wel getreiterd worden, dat ze eruit liggen, dat ze geminacht worden: ‘bijwoners en vreemdelingen’…
Geldt dat alleen voor die christenen toen en daar? ‘Here God, wij zijn vervreemden, door te luisteren naar uw stem’ zullen we straks zingen. Niet voor niets. Vreemdelingschap hoort onlosmakelijk bij discipelschap. Jezus volgen maakt je een soort vreemdeling, een bijwoner. Natuurlijk, je woont hier op deze aarde. Je bent een mens, een medemens, een Nederlander ook, een Gouwenaar, of waar je ook woont. Maar als gelovige ben je tegelijk ook een burger van een ander Koninkrijk, van Gods Koninkrijk. Door te luisteren naar zijn stem, door Jezus Christus als Heer te kennen en te erkennen, is Hij toch de Allerhoogste. Dat kan je ook een vreemde maken in je omgeving. Omdat je anders bent, andere keuzes maakt, als het gaat over hoe je omgaat met anderen, met de Schepping, met Gods wil, zoals we die vanmorgen ook hoorden vanuit zijn geboden. Dat maakt je, als het goed is, een dwarsligger, een vervreemde, een bijwoner hier. Een synoniem hiervoor is ‘pelgrim.’ Een gelovige is iemand die op doorreis is, wiens thuis niet hier ligt, maar in het Rijk van God dat nog komen moet, in het hemels Vaderland. En omdat je hier een vreemdeling bent, een pelgrim op doorreis, dan hoef je ook niet te leven alsof het hier alles is, dan hoef je dit leven ook niet uit te wringen, wanhopig te draaien en te graaien, dan hoef je je niet ten koste van alles en iedereen naar boven toe te werken. Dan ben je ook niet wanhopig als er tegenslagen komen en de dingen anders gaan dan je zou willen. Omdat je weet dat het beste nog komt en je ook nu niet uit Gods hand valt. Dat geloof, die hoop, die liefde maken je een vreemdeling hier. Maar zo ben je bedoeld. Kijk er dus niet vreemd van op, als je zo’n vreemde eet in de bijt van de wereld bent. Zo heeft God je zelfs uitverkoren.
Zo typeert Petrus in het adres z’n lezers nog verder, vers 2: ‘Door God de Vader voorbestemd.’ In het Grieks staat hier het woord ‘prognosis oftewel voorkennis’. ‘Prognosis’ – daar is ons woord ‘prognose’ van afgeleid. Maar daar gaat het om ‘inschatting, verwachting’. Daar zit nog de nodige onzekerheid bij. Maar bij God is het geen inschatting, een bepaalde verwachting, waarbij je maar moet afwachten of het zo uitkomt. Nee, Gods voorkennis is volmaakt. Hij is immers alwetend. Het is dan ook niet vreemd dat de NBV het vertaalt met ‘voorbestemd.’ God heeft ons voorbestemd. Ik weet wel: voorbestemming, uitverkiezing, dat roept weer allerlei vragen op. Daar hebben mensen zich ook vaak over afgetobt: ‘Ben ik dan niet een soort marionet? En ben ik eigenlijk wel uitverkoren?’
Maar gemeente, zo is het hier helemaal niet bedoeld, om ons bang en onzeker te maken. Het is juist iets om heel dankbaar om te zijn, een geweldige bemoediging: het begint allemaal bij God de Vader, bij zijn voorkennis, bij zijn kiezen voor ons, die aan alles voorafgaat. Gelukkig maar! Dat maakt het ook zo vast en zeker!’ En die voorbestemming heeft een doel, want Petrus schrijft verder: ‘om geheiligd door de Geest, gehoorzaam te zijn aan Jezus Christus en met zijn bloed besprenkeld te worden.’
Merkt u hoe de Drie-enige zelf hier in het spel is? De Vader bestemt voor. De Geest heiligt, dat wil zeggen: die zet apart, die maakt ons bekwaam, om gehoorzaam te zijn aan Jezus Christus. Ja, het gaat dus ook om geloof in Hem, om gehoorzaamheid aan Christus. We zijn allesbehalve marionetten. We doen er zelf ook toe. God kiest voor ons en vandaaruit, van binnenuit door de Heilige Geest, kiezen wij voor Christus, telkens weer opnieuw, gehoorzamen wij Hem.
Petrus voegt er nog aan toe: ‘besprenkeld met zijn bloed.’ Dat klinkt naar onze 21e eeuwse oren misschien een beetje al te plastisch, maar de achtergrond hiervan ligt in het Oude Testament. Bij de verbondssluiting bij de Sinaï – je leest daarover in Exodus 24 – werd er bloed over het volk gesprenkeld. En later lees je dat ook de hogepriester bij zijn aanstelling met bloed besprenkeld werd: teken van zijn wijding aan de Here God. Als Petrus hier dan schrijft dat we met Jezus’ bloed besprenkeld worden, dan is dat een beeld. Een beeld voor het verbond met Hem, voor die diepe en onverwoestbare band die Hij met ons wil hebben. Het is ook een beeld voor ons toegewijd zijn aan Hem: ‘Neem mijn leven, laat het HEER, toegewijd zijn aan uw eer.’ Eenvoudig gezegd: dat is zijn doel met jou, dat Hij bij jou hoort en jij bij Hem. Je bent van Hem: je Heer, je Heiland, je Vriend.’
Gemeente, je zou zo aangesproken worden! Je zou zo geadresseerd worden! Dit is wie je bent. Dit is hoe je bedoeld bent! Dit is je identiteit. Dat maakt deze brief ook zo actueel, zo helemaal voor nu, zo helemaal voor ons ook. Want is dat niet één van de belangrijkste vragen in het leven: ‘Wie ben ik? Wie ben ik echt?’ Ik ben… En dan kun je je naam noemen. Zeker, je naam staat voor jezelf. Maar het zegt niet alles over je diepste identiteit. Je kunt ook antwoorden met: ‘Ik ben… die en die…, van … En dan kun je je vader en moeder noemen. En natuurlijk, dat is ook niet onbelangrijk. Die hebben je ook gevormd. Daar draag je trekken van. Maar je valt er niet mee samen. Dat is niet je werkelijke identiteit. Je kunt ook over je beroep beginnen, over je cv, over je status, over je inkomen. Waar ontlenen mensen allemaal niet hun identiteit aan…
Maar Petrus, of beter Christus, want Petrus is een apostel, een gezondene van Hem, weet je nog… Hij zegt: wie je bent, je identiteit ligt niet in jezelf, in je prestaties, in wat anderen van je vinden, maar in God: in hoe God de Vader je kiest, hoe God de Heilige Geest in je werkt, je heiligt, je vormt en in de diepe band met Christus, hoe Hij je ziet. En die identiteit is onverwoestbaar, is bevrijdend, is zo beloftevol en hoopgevend.
Dat moeten we telkens weer horen, ons dat te binnen laten brengen: wie we zijn in Hem en door Hem. Tom Wright vergelijkt het met een auto die regelmatig een onderhoudsbeurt nodig heeft. Zo’n geestelijke onderhoudsbeurt mogen wij krijgen hier in de kerk. Iedere week. Maar ook op de kringen, op de catechisaties, op de groeigroepen, in je eigen stille tijd, als je aan zijn voeten zit en luistert naar zijn woord en erover mediteert.
Heb je die geregelde onderhoudsbeurt niet, dan kun je die diepe identiteit in God gaan vergeten. Voor je het weet laat je je toch weer bepalen door wat de wereld als bepalend daarin laat gelden: onze afkomst, inkomsten, status, intellect, enz. Maar dat is als roest die uiteindelijk alles wegvreet. Nee, je hoeft jezelf niet te bewijzen, je mag je identiteit ontvangen, van Hogerhand, uit Gods hand. En dat is allesbehalve roestig. Nee, daar gaat je leven van glanzen, van stralen.

Tot slot: het derde element dat toen altijd in zo’n briefhoofd stond was de groet. Net als de afzender is deze hier uiterst beknopt: ‘Genade zij u en vrede, in overvloed.’ Maar hoe beknopt ook, alles zit er in. Alles wat je nodig hebt, wat genoeg is: genade. Ik bedoel: waar was Petrus zelf geweest zonder de genade? Zonder die genadige blik van Jezus, direct na zijn drievoudige verloochening? Zonder de genade waarmee Jezus hem later tot drie keer vroeg: ‘Heb je me lief?’ en hem weer herbevestigde als discipel. Zonder de genade van de vervulling met de Heilige Geest, waardoor hij dat geweldige getuigenis mocht geven en velen tot geloof kwamen. Zonder de genade om z’n lezers zo’n bemoedigende en pastorale brief te schrijven, waar ook wij zoveel aan mogen hebben.
En u? En jij? Waar zou u, waar zou jij zijn zonder de genade van God in Christus? Als je dat bedenkt, staar je toch in een diep zwart gat. Zonder genade is het leeg, is het duister, is het over en uit, voorgoed. Maar door de genade van Christus is het licht, is er leven, is er toekomst, is er vrede.
Ja, zo is het: die vrede is het gevolg van die genade oftewel: genade is de oorzaak van de vrede, die hier allebei genoemd worden in die groet. Vrede, oftewel shalom, oftewel heelheid, eenheid, tevredenheid.
En dan te bedenken dat elke kerkdienst ook met deze groet begint. Ik heb het vaker gezegd, maar dat is voor mij al een reden om naar de kerk te komen. ‘Genade zij u en vrede.’ Dat is het eerste in de dienst zeg maar dat God laat horen. Het zijn immers de groeten van God, met eerbied gezegd. En dan niet als een soort wens, nee als werkelijkheid: genade voor u en vrede. Dat als eerste! Ik bedoel: wat we in die afgelopen week ook hebben gedaan, gezegd, gedacht. God zegt niet: ‘Zo kun je Me niet onder ogen komen’ of ‘we gaan eerst maar eens afrekenen.’ Nee, ‘genade en vrede voor u’. Wat fantastisch eigenlijk. Wat bevrijdend! Wat bemoedigend.
En dan schrijft Petrus nog eens: ‘genade zij u en vrede, in overvloed.’ Letterlijk zegt hij: ‘Genade en vrede zij u vermenigvuldigd.’ Met andere woorden: ze zijn er al, die genade en vrede. Ze zijn al aanwezig in de gemeente. Inderdaad, want anders was er helemaal geen gemeente geweest. Zij is het bewijs van die genade en vrede. Maar God wil die dus vermenigvuldigen! Kijk, er is genoeg in deze wereld, maar ook in je eigen leven, dat het wil verminderen, niet vermenigvuldigen, maar aftrekken. Maar God wil vermenigvuldigen. Genade op genade, een overvloedige vrede. Dat mag je hier ontdekken. Keer op keer. Wie Hij is. Wie jij bent. In Hem en door Hem. Daarom:

Wij loven God, ons leven lang!
Hij gaat zijn koninklijke gang
Hij laat niets varen van zijn werk –
zijn rechterhand is trouw en sterk!

Genadevol weerklinkt zijn groet,
vrede daalt neer in overvloed.
Hier in ons midden staat de troon
van God de Vader en zijn Zoon.

Want daar waar twee of drie tezaam
gekomen zijn in Christus’ naam
daar wil Hij in hun midden zijn
met Woord en Geest, met brood en wijn.

Daar klinkt de taal van Kanaän
die niemand ooit begrijpen kan
tenzij die ons wordt uitgelegd
zoals de Geest het heeft gezegd.

Gods aangezicht ziet op ons neer,
genade, vrede van de Heer,
van Hem die immer is geweest,
van God de Vader, Zoon en Geest.

Wij zingen Hem ons leven lang
met heel zijn kerk een nieuw gezang –
Hem zij de eer, de heerlijkheid,
Hem zij de lof in eeuwigheid!

Amen

zingen   Evangelische Liedbundel 263

gedenken van overleden gemeentelid

dankgebed en voorbeden

inzameling van de gaven

slotlied  Psalm 111:6

zegen