afkondigingen 

zingen                       Psalm 107:1 

stil gebed 

votum en groet

aanvangstekst        ‘Bij U is de bron van het leven, door úw licht zien wij licht.’ (Psalm 36:10)

zingen (met combo)         Op Toonhoogte 375 ‘Zoekend naar licht in het duister’

lezing van het gebod des Heren           Vanuit Leviticus 19, de zgn. Heiligheidswet; (1-4, 11-18, 31-7)

zingen           Gezang 473:1,2,5

gebed om de verlichting met de Heilige Geest

kinderlied (met combo)   Elb 470 ‘We hebben allemaal wat, we zijn allemaal raar’

kindermoment

Ik heb hier weer wat meegenomen. Twee bananen. Twee verschillende bananen.
Wie lust hier geen banaan? De meeste wel zie ik. Dat is mooi. Als je nou mocht kiezen, welke banaan zou je dan kiezen? Waarom niet deze? Omdat er bruine plekken opzitten?
Maar weet je, dat is maar de buitenkant. Hoe zou het aan de binnenkant zijn met die banaan met bruine vlekken? Gewoon, heel erg mooi, en lekker…

Waarom vertel ik dat nou? Wij kijken ook zo vaak naar de buitenkant bij mensen. Iemand heeft een beetje rare kleren aan, misschien een beetje ouderwets, of niet zo netjes meer. Of iemand heeft flaporen. Of praat een beetje apart. Ach, we hebben net over genoeg van zulke dingen gezongen wat mensen allemaal kunnen hebben. En wie heeft er niet wat? ‘We hebben allemaal wat, we zijn allemaal raar’, inderdaad. ‘En toch zijn we broertjes en zusjes en horen we bij elkaar.’ Ja, want allemaal zijn we mens. Net als dit allebei bananen zijn. Allemaal zijn we evenveel waard. Vooral omdat God van ons houdt. Hij kijkt zeker door de buitenkant heen. En Hij wil dat wij dat ook doen. Dat we elkaar niet uitlachen, uitschelden, in de steek laten, pesten, niet met die ander spelen die anders is. Nee, dat diegene, dat iedereen erbij hoort. Want we zijn broertjes en zusjes, we horen bij elkaar, omdat God van ons allemaal houdt.
Dat wilde ik jullie vertellen. Een goede kindernevendienst en tot straks.

schriftlezing 1         1 Korinthe 12:12-26

zingen           Psalm 72:1

schriftlezing 2         2 Samuël 9

zingen           Psalm 72:4,6

verkondiging

Gemeente van Jezus Christus,

Piepend gaat de deur van de paleiszaal open. De gasten aan tafel kijken op. Twee sterke mannen komen binnen, met tussen zich in iemand, die z’n armen om hun schouders geslagen heeft, terwijl hun sterke armen onder z’n beide benen zijn. De gasten zien het gelijk: deze middelste man is gehandicapt. Kijk die dunne beentjes eens, hoe ze er slap bij hangen: verlamd, hij heeft letterlijk geen been om op te staan. Het is Mefiboset.
Hij wordt voorzichtig door de knechten op een stoel gezet, een stoel aan de tafel van David, aan de koninklijke dis nota bene! De gasten kijken verbouwereerd toe. Hoe kan dit? Een verlamde aan tafel bij koning David?!
Het geheim zit ‘m in het verbond, dat David eens gesloten had met Mefibosets vader, Jonathan. Ze hadden eens gezworen altijd voor elkaar in te staan en ook voor hun kinderen. Jonathan is gesneuveld op het slagveld – tot groot verdriet van zijn boezemvriend David – maar deze is die belofte niet vergeten. Integendeel, hij maakt deze nu waar, aan dat verbond houdt hij zich, en daarom bewijst hij Mefiboset trouw, is hij hem welgezind en mag hij een plaatsje innemen aan zijn tafel.
Voor Mefiboset is het niet bij één keertje gebleven. Nee, hij is een vaste gast aan Davids tafel geworden. Hij is kind aan huis in het koninklijk paleis. Dankzij Davids trouw aan het verbond. Terwijl Mefiboset verlamd was aan beide benen…
Als je dan bedenkt hoe er in die tijd tegen lammen, kreupelen, blinden en andere gehandicapten aangekeken werd… Ze werden gezien als mensen die door God geslagen waren. Zo luidt een oosters spreekwoord zelfs: ‘Als gij een blinde tegenkomt, sla hem! Gij hoeft niet barmhartiger te zijn dan God! (die hem immers ook met blindheid ‘geslagen’ heeft!).’ Onbarmhartig was men toen dus tegen gehandicapten. Ze werden niet liefdevol verzorgd, maar veel eerder verstoten.

En onze tijd? Welke plek is er in onze maatschappij voor gehandicapten – die een lichamelijke of verstandelijke beperking hebben, laten we het maar breed nemen? Gelukkig is er vandaag de dag veel zorg voor. Zijn er instellingen, waarin prachtig werk wordt gedaan voor onze gehandicapte medemens. Wordt er ook veel aan gedaan om hen te laten integreren in onze maatschappij. Zijn er genoeg bedrijven en overheidsinstellingen waar allerlei aanpassingen gedaan worden. Er is vandaag de dag veel om dankbaar voor te zijn.
Maar er is ook een andere kant. Gehandicapten kunnen ook diepe teleurstellingen meemaken, met name als ze vooral gezien worden als mensen met een tekort, die zoveel niet kunnen. En zo naar de rand gedrongen worden, niet echt meetellen.
Er klinken in onze maatschappij over gehandicapten ook andere geluiden dan alleen positieve. Bijvoorbeeld dit: ‘Ja, maar weet je wat die gehandicapten onze maatschappij eigenlijk kosten?! Miljarden! En dat zijn wel onze belastingcenten! En wees nou eens reëel, wat krijg je er voor terug? Wat voor een nut heeft het eigenlijk? Investering zonder rendement…’
De cultuurfilosoof Rietdijk heeft hier wel een oplossing voor. Een aantal jaar geleden voerde hij een pleidooi voor het vroegtijdig doden van onvolwaardigen. Natuurlijk tijdens de zwangerschap, het moet wel ‘netjes’ blijven. En tegenwoordig met de prenatale diagnostiek is daar toch al heel veel over bekend wat voor een kindje er groeit. Nou, blijkt een kindje geestelijk en lichamelijk onvolwaardig te zijn, dan mag dat gedood worden. Rietdijk pleit daar zelfs voor. Gezien het lijden dat het voor het kind en zeker voor de ouders meebrengt. En gezien de extra financiële last die de maatschappij moet dragen. Volgens Rietdijk kan het beperkte overheidsbudget veel beter aangewend worden voor mensen met een veelbelovende toekomst. Zo luidde zijn uitspraak letterlijk dat ‘het totaal onredelijk en immoreel zou zijn als er minder ruimte zou komen voor hoogstaande en begaafde mensen, omdat er ruimte voor mongooltjes nodig was.’
Schokkend, zulke uitspraken. En terecht zijn er toen velen tegen in geweer gekomen. Toch is deze filosoof wel een woordvoerder van een stroming, iemand die zegt wat velen vandaag de dag denken. Die denken: wat is de zin van zwaar gehandicapt leven? Wat is daarvan het nut? Kan daarin niet geselecteerd worden, want wordt het straks niet onbetaalbaar? Ik hoorde van Geneeskunde-studenten die hier met elkaar over nadachten. Nou ja, nadachten…, de meesten waren er snel over uit: ‘Als tijdens de echo of ander prenataal onderzoek blijkt dat er iets met het kindje niet goed is, bijvoorbeeld dat het een chromosoom mist, het syndroom van Down heeft, dan zou ik het weg laten halen…’ Aldus de meeste studenten.
Maar wat zegt dit ook over mensen die nu leven met een beperking? Hoe gewenst zijn zij dan? En wat moest David dan denken van Mefiboset? Wat had die voor een nut voor David? Wat kon die voor hem betekenen? Maar al die argumenten spelen voor David helemaal geen rol. Nee, David is trouw aan Mefiboset, aan het eens gesloten verbond met Jonathan. Daarom bewijst hij Mefiboset, die dus ook een kleinzoon is van Saul, die David eindeloos dwarsgezeten heeft, ja zelfs wilde doden, maar David neemt geen wraak, maar bewijst zijn kleinzoon Mefiboset genade.
Dat is een koninklijke daad, gemeente. Het heeft de smaak van het koninkrijk van God. Het is messiaans wat David hier doet. Het laat al iets zien van de Messias: Jezus Christus. Voor Wie geen gehandicapte nutteloos of waardeloos was. Of die nu visueel of auditief, lichamelijk of verstandelijk gehandicapt was. Jezus was er voor zulke mensen, helemaal. Het Evangelie staat vol met verhalen die dat laten zien.

Als wij nu christenen zijn; die naar Christus genoemd zijn, en in Zijn naam ook willen handelen, dan zal dit ons leven toch ook stempelen? In het boekje van de groeigroepen las ik een rake uitspraak van ene Ann Voskamp: ‘Als de kerk er niet is voor mensen die lijden en gebroken zijn, dan is de kerk er niet voor Christus. Want Jezus, met zijn doorboorde zij, staat altijd aan de kant van de gebrokenen.’ Ja, aan welke kant staan wij dan? Hoe is dat in onze kerk?
Paulus schrijft ook over de kerk in 1 Korinthe 12. Niet voor niets lazen we opnieuw uit dat prachtige bijbelgedeelte, met dat ijzersterke beeld van de gemeente als lichaam, het lichaam van Christus zelfs, dus onlosmakelijk met Hem verbonden, die het Hoofd is.
Een lichaam bestaat uit vele lichaamsdelen, die allemaal verschillend zijn, maar toch juist met elkaar dat lichaam vormen. Geen lichaamsdeel kan gemist worden. Laat dus niemand denken dat vooral hij of zij er echt toe doet in dat lichaam. Laat dus niemand zichzelf overschatten, zich beter voelen dan een ander. Laat niemand een ander als minderwaardig beschouwen. Maar laat ook niemand zichzelf ónderschatten, als minderwaardig beschouwen.
Paulus schrijft in vers 22: ‘Juist die delen van het lichaam die het zwakst lijken zijn het meest noodzakelijk.’ Waarschijnlijk denkt hij hierbij aan organen zoals het hart, de longen, de nieren. Op zichzelf zijn die zwak en kwetsbaar. Met eerbied gezegd, zien ze er uit als een slap hoopje vlees. Daarom zitten ze ook goed verborgen in het lichaam. Maar ze zijn wel belangrijk voor het lichaam, uiterst belangrijk zelfs.
M.a.w. – want Paulus gebruikt dit als beeld – dat geldt dus ook voor mensen in de gemeente die voor het oog zwak zijn, die beperkingen kennen, die misschien niet zo goed meekomen op school, op hun werk, in hun omgeving, die kwetsbaar zijn, die gebroken zijn. Ook zij, júist zij, zijn in het lichaam dus nodig, noodzakelijk zelfs. We kunnen niet zonder hen. En hen over het hoofd zien, is Christus zelf over het hoofd zien, want het is zijn lichaam. Hij staat aan de kant van de gebrokenen, de kwetsbaren.
In vers 23 heeft Paulus het over lichaamsdelen die we liever bedekken, waar we niet zomaar mee te koop lopen. Het is niet moeilijk om te bedenken waar Paulus hier op doelt: onze edele delen zeg maar. Maar tegelijk behandelen we die juist ook heel zorgvuldig en met veel respect, schrijft hij erbij. Juist dat wat kwetsbaar is aan ons lichaam krijgt extra zorg.
Dit beeld doortrekkend: juist de kwetsbaren in de gemeente horen er helemaal bij. Wat is het prachtig, ook echt een getuigenis in deze tijd, als in de christelijke gemeente er wel aanvaarding is van mensen met een handicap, met een beperking, met gebrokenheid. En onlosmakelijk daarmee verbonden: een stuk zorg en aandacht. Vriendschap ook. Kijk, vrienden hebben, dat wil iedereen. Maar een vriend zijn, dat is nog wat anders. Een vriend dus van iemand in een rolstoel, van een visueel gehandicapte, van een chronisch zieke? Een handicap, een beperking, staat een vriendschap nogal eens in de weg. Of een vriendschap gaat eronder lijden. Of blust langzaam uit. Maar het hoeft niet. Je ziet het aan David. Het hoeft niet. Het mag ook niet in de christelijke gemeente.
Ik heb wel eens een droom. De droom dat ieder gemeentelid in ieder geval iemand zou hebben, die moeilijk uit de weg komt, wiens leven behoorlijk beperkt is door een handicap, maar het kan ook een ziekte zijn, of een groot verdriet, of ga zo maar door. Iemand voor wie je er wilt zijn. En daarin ook trouw wilt zijn. Zoals David ook trouw bleef aan Mefiboset. Geregeld mocht hij aanschuiven. Inderdaad, iemand die je regelmatig te eten uitnodigt, of opzoekt. Dan zul je merken, dat je niet alleen wat aan die ander geeft, maar ook veel via hem of haar terugkrijgt.
Ik merk dat ook in het ziekenpastoraat. Bijvoorbeeld bij langdurig, bij ernstig zieken. Daar leer ik wat volharding is, om het uit te houden en vol te houden in de beproeving die een ziekte kan zijn, maar ook om elke dag echt uit Gods hand te ontvangen, om letterlijk dag voor dag te leven, te genieten van de kleine dingen, om dankbaar te zijn met meeleven, met hulp, met gebed. En vervolgens juist ook voor anderen te bidden.
Henri Nouwen, iemand die z’n baan als hoogleraar aan de Harvard University in Amerika – een topbaan dus – die opgaf, om te gaan wonen in een gemeenschap van gehandicapten, waarin hij zich wijdde aan de zorg van de ernstig gehandicapte jongen Adam. Nouwen zei daarover: ‘Gehandicapte mensen hebben weinig te verliezen. Ze hebben geen masker voor. Ze zijn echt. Heel openlijk brengen ze zowel hun liefde als angst, zowel hun edelmoedigheid als hun egoïsme tot uitdrukking. Door hun eenvoud en hun echtheid breken zij door mijn intellectualistische verdedigingslinies heen en dagen zij mij uit om net zo open tegenover hen te zijn als tegenover mij.’
Ja, dat kunnen gehandicapten je leren: echtheid, openheid, eerlijkheid… Juist ook over onze zwakheid en kwetsbaarheid. Dat voorkomt ook dat we ons beter voelen dan anderen. Want we hebben juist zo die hulp, die genade van God nodig. Vorige week vrijdag draaide hier in De Brug die indrukwekkende film over Bonhoeffer, over zijn verblijf in de gevangenis. Ook daar was hij een echte herder voor de medegevangenen, die oog voor hen had, bewogen met hen was, juist ook met hen die erdoorheen zaten. Ontroerend was de scène, waarin Bonhoeffer voor iemand naast hem in de cel bad, iemand aan de vooravond van zijn executie. Bonhoeffer vroeg hem om zijn handen aan de ene kant tegen de muur te houden, dan zou hij datzelfde, precies aan de andere kant van de muur doen. En zo bad hij. Zo baden zij. Onvergetelijk. Niet voor niets staat er een standbeeld van Bonhoeffer in een nis van Westminster Abbey, de bekende kathedraal in Londen, naast andere heiligen uit onze moderne tijd. Ja, wat kun je tegen Bonhoeffer opzien, zo’n heilige, zo’n held, echt een geestelijke krachtpatser in het Lichaam van Christus, flinke biceps zeg maar…
Maar weet u wat Bonhoeffer in diezelfde gevangenis dichtte? Dit:

Wie ben ik?

Wie ben ik? Ze zeggen me vaak:
je treedt uit je cel
rustig blij en zeker
als een burchtheer uit zijn slot.
Wie ben ik? Ze zeggen me vaak:
je spreekt met je bewakers
vrij rechtuit en vriendelijk
als was je hun heer.
Wie ben ik? Ze zeggen me ook:
je draagt je donkere dagen
evenwichtig glimlachend trots
als iemand die gewend is te overwinnen.

Ben ik werkelijk wat anderen van mij zeggen?
Of ben ik alleen wat ik weet van mijzelf:
onrustig vol heimwee, ziek als een gekooide vogel
snakkend naar lucht, als werd ik gewurgd
hongerend naar kleuren, naar bloemen en vogels
dorstend naar een woord, naar een mens dichtbij
trillend van woede om willekeur, om de geringste krenking
opgejaagd wachtend op iets groots
machteloos bang om vrienden in den vreemde
moe en leeg om te bidden, te danken, te werken
murw en bereid om van alles afscheid te nemen?

Wie ben ik? De een of de ander?
Ben ik nu de een en morgen de ander?
Ben ik beiden tegelijk?
Wie ben ik? Ben ik de speelbal van mijn eenzaam vragen?
Wie ik ook ben, U kent mij, ik ben van U mijn God.

Ja, dit was ook Bonhoeffer: zo open, zo echt, maar ook zo kwetsbaar, zo zwak. En ik ben daar eerlijk gezegd zo blij om, want zo komt hij juist heel dichtbij. Niet ergens als een onbewogen standbeeld, hoog in een nis, nee: als een mens van vlees en bloed, die het, net als wij allemaal, ook helemaal moest hebben van God, van zijn genade in Christus. Ik verlang naar een lichaam, naar een kerk, waar ruimte is voor zulke echtheid en eerlijkheid, juist als het gaat over onze eigen zwakheid en kwetsbaarheid, omdat we elkaar juist dan vinden en nabij zijn.

Terug naar Mefiboset bij David aan tafel. Ik zei al: een messiaans tafereel. Ook in die zin, omdat hier al iets oplicht van het Messiaanse Rijk: het vrederijk van Christus, zijn geweldige toekomst, waar er geen gebrokenheid en lijden meer zal zijn. In Jesaja 35 wordt die toekomst geschetst:

Dan worden blinden de ogen geopend,
d oren van doven worden ontsloten.
Verlamden zullen springen als herten,
de mond van stommen zal jubelen

(…)

Jubelend komen zij naar ​Sion,
gekroond met eeuwige vreugde.
Gejuich en vreugde trekken de stad binnen,
gejammer en verdriet vluchten eruit weg.

Wat een vooruitzicht hè, met name ook voor hen die nu gehinderd worden door een handicap. Die zullen dan verleden tijd zijn. Ik stel me zo voor dat er ergens in een hoekje van Gods Koninkrijk één grote schroothoop ligt van gehoorapparaatjes, blindenstokken, rolstoelen, rollators en scootmobielen. Die zijn niet meer nodig, nooit meer. Nee, ieder mag een volmaakt lichaam en een volmaakte geest hebben.

Joni, u weet wel, die gehandicapte vrouw, – een duik in ondiep water bezorgde haar voorgoed een dwarslaesie -, die vrouw die ondanks of misschien wel door haar gehandicapt zijn zo van haar geloof kan getuigen, zij was eens in gesprek met een groep mensen die verstandelijk beperkt waren. Ze praatten samen over wat ze in de hemel zouden doen. En concreet als ze zijn, hadden ze daar wel hun voorstellingen bij: op een giraffe rijden, picknicken met Jezus, haaien aaien, enzovoorts.
Joni zei op een gegeven moment tegen hen: ‘Jongens, ik mag dan wel een nieuw lichaam krijgen, maar jullie krijgen een nieuwe … geest.’ De hele groep sprong op en applaudisseerde luid. Joni ging door: ‘Jullie zullen beter kunnen denken dan jullie juf… Jullie zullen zo ongeveer alles weten wat er te weten valt. Jullie hersenen zullen kraken en wat het belangrijkste is: jullie zullen altijd bij Jezus zijn en jullie zullen heel wat met Hem bepraten. Geen rouw, geen verdriet, geen gebrokenheid.’ De groep was zo enthousiast dat ze naar het raam liepen om te zien of Jezus er al aankwam…
En dan noemen we zulke mensen beperkt….?! Nee, ze zijn een voorbeeld. In verlangen, verwondering en vertrouwen. Zalig ben je als dat deelt. En gezegend is die gemeente, is die maatschappij waar hier ruimte voor is. Tot eer van God, de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Amen

zingen (met combo)         Opwekking 767 ‘Familie’

dankgebed en voorbeden

inzameling van de gaven              

zingen           Psalm 149:3 

zegen