welkom en mededelingen
zingen Psalm 65:1,2 ‘De stilte zingt u toe, o Here’
stil gebed
votum en groet
zingen Hemelhoog 420:1,2 ‘Heer, wijs mij uw weg’
lezing gebod Galaten 5:13-26
zingen (met combo) Hemelhoog 420:3,4 ‘Heer, leer mij uw wil’
gebed om de verlichting met de Heilige Geest
kindermoment
Ik wil jullie graag een verhaal voorlezen over de rijke bramenplukker. Die woonde ergens in het bos, alleen. En hij dacht ook dat hij alleen op de wereld was, maar op een gegeven moment kreeg hij bezoek van een reiziger, die hij te eten gaf en hij mocht blijven slapen. Die reiziger wilde hem betalen met een goudstuk. Maar dat hoefde de bramenplukker niet: “Ik heb het niet nodig,” zei hij, “ik heb diamanten.”
– “Diamanten?” herhaalde de reiziger, “heb jij diamanten? Hoeveel?”
“Een paar grasvelden vol”, zei de bramenplukker
“Man,” riep de reiziger uit, “je bent schatrijk!”
– “Dat zei ik toch al,” sprak de bramenplukker, “maar dat is niet alles. Ik heb nog wel andere dingen, zoals de spiegels. Een paar duizend, ik heb ze nooit geteld. Sommige zijn zo groot dat je een dag nodig hebt om er omheen te lopen. Ach ja.”
– “Een dag nodig om er… Vriend, waar liggen al die schatten?”
– “In mijn huis.”
“Dat moet een paleis zijn!” stamelde de reiziger.
“Het is ook een paleis,” antwoordde de bramenplukker glimlachend, “ik heb het zelfs nooit helemaal bekeken, daarvoor is het te groot. Er zijn ook nog hogere portalen; het gewelf is daar niet groen, maar lichtblauw met witte vlekken.”
“Mozaïek dus?” vroeg de reiziger ademloos.
“Ik weet niet wat u bedoelt,” zei de bramenplukker.
De reiziger legde het moeilijke woord uit.
“O, nee!” lachte de bramenplukker, “dat is kinderspel! Dat zou mij op den duur vervelen: altijd hetzelfde te bekijken. Nee, hier bewegen zich de figuren, zij trekken langzaam voorbij, ja, zij veranderen in de wonderlijkste dingen: ijsberen, winterlandschappen, en kabouters met baarden. Zelfs de kleuren veranderen: dan is het diepblauw, dan lichtgrijs, soms beide. Het is prachtig om te zien. Je wordt er nooit moe van!”
“Dat is ongelofelijk!” riep de reiziger, “ongelofelijk! En dat alles voor één man. Maar, je moet je toch wel eens eenzaam voelen tussen al die zuilen, galerijen en spiegels?”
“O nee!” zei de bramenplukker, “er is muziek genoeg, van alle kanten en de hele dag door.”
– “Muziek?” riep de reiziger, “muziek? Kom, bramenplukker, nu maak je me wat wijs.”
– “Nee, echt niet,” zei de bramenplukker, “de hele dag door en telkens nieuwe liederen. Maar ’s avonds worden er solo’s gezongen. Daar heb ik een aparte zanger voor. U moet morgenavond eens luisteren. U blijft toch vannacht hier slapen?”
“Nee,” antwoordde de reiziger, zijn jas aantrekkend, “ik ga onmiddellijk door. Ik ga het iedereen vertellen.”
“Dat moet u doen,” sprak de bramenplukker, “ik heb het altijd al jammer gevonden dat ik er alleen van moest genieten.”
De reiziger ging naar de stad en vertelde daar de burgemeester en iedereen over de schatten van de bramenplukker: de parels, de spiegels, de zuilengangen en de portalen. Nou, die wilde iedereen wel zien én hebben. En met velen gingen ze naar de bramenplukker. ’s Morgens vroeg stonden ze voor zijn hutje.
Daar kwam de bramenplukker naar buiten. Hij keek over de velden en zijn ogen stonden vol tranen. “Jullie treffen het wel,” sprak hij zachtjes, “zoveel parels liggen er anders nooit.”
– “Ik zie geen parels,” sprak de burgemeester.
“Zien jullie geen parels?” vroeg de bramenplukker verbaasd.
“Wij zien niets,” riepen de mensen, “wij zien helemaal niets.”
De bramenplukker sloeg de handen in elkaar. “Wat hebben jullie slechte ogen!” riep hij uit, “kijk om je heen! Zie je het niet?”
– “Dat is dauw,” sprak de burgemeester boos.
“Dat dat wist ik niet,” stamelde de bramenplukker, “ik dacht…”
– “Waar zijn de zuilengangen?” vroeg de burgemeester kort.
“Daar,” fluisterde de bramenplukker.
“Dat zijn bomen,” antwoordde de burgemeester, waar is het mozaïek?”
– “Daar,” sprak de bramenplukker.
De burgemeester hief de ogen naar de purperen hemel. “Dat is lucht,” zei hij, “gewoon lucht Waar zijn de spiegels?”
De bramenplukker wees zwijgend in de verte.
“Dat zijn vijvers,” sprak de burgemeester. “Waar is de muziek?”
De bramenplukker stak de wijsvinger op; de burgemeester luisterde. Toen richtte hij zich op en sprak met een bittere glimlach: “Dat is een nachtegaal, idioot! Een simpele nachtegaal! Wij zijn bedrogen.”
– “Wij zijn bedrogen” schreeuwden de mensen, “wij zijn bedrogen!”
– “Maar ik heb toch precies verteld zoals het is!” riep de bramenplukker, “ik heb toch precies”
– “Hang hem op!” riepen de mensen, “hang hem toch op!”
En toen ’s avonds de nachtegaal zijn prachtige lied begon, was er niemand om te luisteren. Want de bramenplukker hing juist een tak lager, dood.
Wat een verdrietig verhaal hè. Maar tegelijk ook een mooi verhaal, om te ontdekken wat een prachtige dingen God in zijn schepping gegeven heeft. Daar gaan we nu ook van zingen…
(verhaal is een bewerking van het sprookje ‘De Rijke Bramenplukker’ van Godfried Bomans)
zingen (kinderlied, met combo) Hemelhoog 257 ‘Zie de zon’
schriftlezing Efeziërs 2:1-10
zingen Lied 117a ‘Gij volken loof uw God en Heer’
verkondiging
Gemeente van Jezus Christus,
2016, de avond voor koningsdag. Samen met dochter Lotte ben ik in het Concertgebouw in Amsterdam, de mooiste concertzaal van Nederland, met ook de allerbeste akoestiek. Het orkest dat er z’n thuisbasis heeft, heet niet voor niets het Koninklijk Concertgebouw Orkest. Het zegt alles over de allure en de ambiance.
Op genoemde avond begeleidt dit orkest de Engelse zanger Benjamin Clementine. Lotte en ik zijn al jaren fan van deze man met zijn krachtige en kristalheldere stem en zijn prachtige pianospel.
Hij komt de bekende trap naast het orgel afgeschreden: statig en stijlvol. Hij ziet er zelf ook bijna koninklijk uit, met zijn rijzige gestalde, z’n lange jas en z’n apart geknipte afro-kapsel. Maar hij loopt op blote voeten. Zou dat laatste herinneren aan waar hij vandaan gekomen is? Ooit leefde hij namelijk als een clochard, als dakloze, in Parijs. Psychisch zat hij in de knoop en financieel aan de grond. Hij speelde als straatmuzikant in de Parijse metro op een aftandse gitaar en een goedkoop keyboard. Maar z’n prachtige stem viel op. Zozeer dat een platenmaatschappij geïnteresseerd raakte. Hij kreeg een contract en won vervolgens de één na de andere prijs. En nu zijn wij er getuige dat hij optreedt samen met het wereldberoemde Concertgebouw Orkest in één van de allermooiste zalen ter wereld. Maar hij is niet vergeten waar hij vandaan komt. Z’n blote voeten vertellen dat, naast zijn indringende liedjes over de gebrokenheid van het bestaan…
Ook Paulus houdt de lezers van zijn brief hun afkomst voor, waar zij vandaan komen: ‘U was dood.’
Zo, dat is me een binnenkomer van ons tekstgedeelte: ‘U was dood.’ Dat voelt toch als een stomp in je maag! Het zal je gezegd worden! Is het echt zo erg? Is dat onze afkomst? Dat we dood zijn, zo dood als een pier? Gaat Paulus hier op de ‘hel en verdoemenis-toer’?
Het doet mij denken aan de tweede doopvraag. Omdat het daar ook over onze afkomst gaat, onze uitgangssituatie zeg maar, en die vraag ook aan kan komen. Als ik deze met de ouders doorneem op het doopgesprek, zie ik ook regelmatig gefronste wenkbrauwen, hoor ik diepe zuchten of ook hardop uitgesproken bezwaren: ‘Dit is wel heel heftig.’ Ik bedoel deze vraag: ‘Belijd je dat dat dit kind, hoewel hij of zij met ons deelt in zonde, schuld en oordeel, in Christus geheiligd is, deel heeft aan Gods verbond en dat hij of zij daarom behoort gedoopt te zijn?’ ‘Dit kind, óns kind, dat lieve en schattige baby’tje, deelt met ons in zonde, schuld en oordeel??!! Dat kun je toch niet menen!’ Anderen vinden het ook moeilijk, maar kunnen niet ontkennen, ook door hun eigen ervaring, dat ook dit kindje geen uitzondering op de regel zal zijn, dat het niet volmaakt is, dat ook hier de neiging erin zit om zonden te gaan doen, denken en uiten. Dat het een kwestie van geduld is dat zal blijken dat wat erin zit ook eruit komt.
En zo bedoelt Paulus het hier ook. Want hij begint wel met ‘u’ in vers 1, de geadresseerden van de brief dus. Maar in vers 3 is het ‘wij’ geworden. Dan betrekt hij het ook op zichzelf, en ieder gelovige: ‘Wij allen leefden eens net als zij: wij volgden onze wereldse begeerten en alle aardse verlangens die in ons opkwamen.’ Kortom: het draaide om ons eigen ik. We zaten opgesloten in onszelf. En dat is in feite dood zijn. Niet fysiek dood, maar geestelijk. Er zat geen leven in, geen Leven met een hoofdletter.
En daarom stonden we ‘bloot aan Gods toorn’, vervolgt Paulus. Letterlijk staat er dat wij ‘kinderen van de toorn’ waren.
Tja, nog zo’n stomp in de maag, toch: God die hierover toornig is, oftewel echt boos. Laten we wel zijn: dat is in grote delen van de kerk niet meer zo’n geliefd thema. Daar is God vooral een lieve en bevestigende Vader. Maar dat is wel eenzijdig, en ook niet eerlijk tegenover de Bijbel, waar we Gods toorn ook tegenkomen: in Oud en Nieuw Testament. Trouwens, Gods liefde sluit zijn toorn niet uit, gemeente. Zijn toorn is de keerzijde van zijn liefde, zou je kunnen zeggen. En laten we er dankbaar voor zijn. Dat God niet met het kwaad kan leven, dat Hij niet kan uitstaan als zijn liefde zo te grabbel wordt gegooid. Stel je voor dat Hem dat om het even is, dat Hij het allemaal maar liet gebeuren, zonder dat het wat bij Hem opriep. Dat zou pas erg zijn!
Maar nu komt het bevrijdende: die toorn heeft Jezus Christus op zich genomen. Hij is de bliksemafleider, zei Van Ruler eens treffend. Hij werd getroffen door die gerechtvaardigde toorn van God vanwege onze schuld, al die zonden van ons, dat egocentrisme van ons. Hij droeg dat alles en verzoende dat. En maakte ons zo levend.
En weet je: dat is hier in dit gedeelte de kern. Net als bij die doopvraag. Ik vraag de doopouders wel eens daarin de hoofd- en de bijzin te onderscheiden. Dan blijkt de hoofdzin te zijn: ‘Belijd je dat dit kind in Christus geheiligd is?’ En de bijzin is: ‘hoewel hij of zij met ons deelt in zonde, schuld en oordeel.’ En zo is het ook hier in ons tekstgedeelte. Je ziet dat niet meer goed in onze vertaling, maar die eerste drie verzen, dus over dat dood zijn, over God ongehoorzaam zijn, over wereldse begeerten en aardse verlangens volgen, over Gods toorn daarover, dat alles is één lange bijzin. Maar de hoofdzin vinden we in vers 5: ‘Hij heeft ons met Christus levend gemaakt.’
Dat is de kern, het belangrijkste. Dat is het licht, het Evangelie, Gods bevrijding! Maar die schittert alleen nog maar meer door die donkere achtergrond daarvoor, door waar wij vandaan komen, waar die bijzinnen zeg maar over spreken.
Stel: ik zou hier een diamant hebben en ik zou die op een wit vel leggen, dan viel hij minder op dan als ik die diamant op een zwart vel zou leggen.
Snap je: de diamant van met Christus levend gemaakt zijn schittert des te meer tegen die zwarte achtergrond van onze afkomst, waar wij vandaan komen. Net als in die doopvraag het in Christus geheiligd zijn nog krachtiger uitkomt door al die onheiligheid van ons en onze kinderen in die bijzin ervoor. Daar ga je dan toch ook niet over zitten tobben en treurig doen, maar daar kun je alleen maar diep verwonderd over en eeuwig dankbaar voor zijn!
Met Christus levend gemaakt, ‘terwijl wij allen dood waren door onze zonden’, schrijft Paulus erbij in vers 5, weer in zo’n bijzin. En weer zo’n treffende! Want terwijl wij nog dood waren door onze zonden, toen was Hij dus al met ons bezig, toen heeft Hij ons al levend gemaakt.
Ze vroegen ooit aan Kohlbrügge: ‘Wanneer ben je bekeerd?’ Toen antwoordde hij: ‘Op Golgotha’. Die hadden ze niet verwacht. Maar het sluit helemaal aan bij ons tekstgedeelte. Ja, want daar en toen deed Christus het beslissende voor ons, in onze plaats. Maar ook op Paasmorgen en bij zijn hemelvaart. Toen zijn we bekeerd, toen is het beslissende gebeurd: de grote ommekeer. Want daardoor mogen wij opstaan. Van dood als een pier springlevend worden. Van vastzitten in het moeras van aardse begeerten en verlangens een plaats in de hemel ontvangen.
Waarom? Waarom heeft Christus dat gedaan? Waarom heeft God die beslissende ommekeer teweeggebracht? Vers 4: ‘Omdat God zo barmhartig is en zijn liefde voor ons zo groot.’ Nee, dus niet, omdat wij nu zo geweldig zijn, omdat wij Hem daartoe hebben uitgenodigd, omdat wij van alles hebben gepresteerd. Nee, wij waren toen immers dood. We hadden helemaal niets in te brengen en te zeggen. Hij deed het vanwege zijn eigen barmhartigheid. Zoals ze vroeger zeiden: ‘God neemt redenen uit zichzelf.’ Het is zijn eigen barmhartigheid, zijn ontferming, zijn grote liefde. Zie je nu dat Gods toorn en zijn liefde elkaar dus niet uitsluiten. Ja, Hij toornt over het kwaad, over alles wat ingaat tegen zijn liefde, tegen schijnheiligheid, tegen onrecht en egoïsme. Goddank, dat dat Hem raakt, dat Hij daar over toornt, vol passie! Maar Hij heeft de zondáár lief, ons mensen. En daarom, vanwege die redenen in zichzelf, heeft Hij ons levend gemaakt met Christus. Dus het komt echt helemaal bij Hem vandaan.
Of zoals Paulus uitjubelt in vers 5, en hij herhaalt het ook weer in vers 8, zo vol is hij ervan: ‘Door genade bent u gered.’ Genade: het is dus echt een geschenk. Waar we niets voor hebben moeten doen. Jezus heeft het voor ons gedaan en verdiend.
Door genade bent u geréd. Ja, let daar op. Er zijn ook genoeg mensen die er van uitgaan dat er niet veel mis is met hen. Ze zien ook niet echt de noodzaak van Gods genade. Je kunt prima zonder. God kan hooguit helpen bij wat verbetering. Waar wij zelf niet uitkomen, daar kan Hij bij helpen. Dan is het geloof niet meer dan een verrijking, een aanvulling.
Maar Gods genade is hier redding, gemeente. Zonder die genade zijn we verloren. Genade is hier levend making. Zonder die genade zijn we dood. Dat zegt die Vader ook in Jezus’ beroemde Gelijkenis van de Verloren Zoon, als deze terugkomt en hij hem in genade aangenomen heeft: ‘Hij was dood en is weer tot leven gekomen, hij was verloren en is teruggevonden.’
En daarom is het goed om die achtergrond geregeld weer onder ogen te komen, om weer te bedenken wat onze afkomst is: we waren dood, we waren verloren. En dat waren we nog als Christus ons niet levend had gemaakt, had gevonden en gered.
Dat diepe besef behoedt je voor hoogmoed. Dat bewaart je ervoor op een ander neer te kijken, want je weet waar je zelf vandaan komt, en dat je zonder Gods genade in Christus nergens zou zijn.
Ja, het is allemaal genade. Het is één groot geschenk. En daar is Paulus zo vol van. Eigenlijk is ons tekstgedeelte een ode aan de genade. Amazing grace.
Philip Yancey, een Amerikaanse journalist, schreef over die genade een prachtig boek: ‘What’s so amazing about Grace?’ In het Nederlands luidt de titel: ‘Genade, wat een wonder!’ Maar de Engelse titel is natuurlijk nog mooier, omdat die refereert aan dat beroemde lied ‘Amazing Grace’. Die genade van God is echt amazing: wonderlijk, fantastisch, geweldig.
Ergens in dat boek geeft Yancey twee omschrijvingen die Gods genade treffend en ook bevrijdend omschrijven: ‘Genade betekent dat we niets kunnen doen waardoor God ons meer gaat liefhebben’. En: ‘Genade betekent dat we niets kunnen doen waardoor God minder van ons gaat houden.’ Dit is bevrijdend, o ja! Maar het is natuurlijk ook kritisch. Want het is een grote streep door het hardnekkige idee dat het bij God werkt als een weegschaal. Een weegschaal met aan de ene kant de goede daden, ons best doen voor God, voor de ander, onze liefde voor Hem en de ander. En aan de andere kant onze missers, onze slechte dingen, onze zonden. Nou, en als nou maar die ene schaal, de goede zeg maar, genoeg bevat, dan zal God wel van ons houden. Maar is het dan wel genoeg? Goed genoeg? Ach, dit maakt het zo krampachtig, zo angstig, zo onzeker.
Maar lieve mensen, zo werkt het bij God dus niet. Zo werkt het bij Gods genade niet. We kunnen immers niets doen waardoor God ons meer zal liefhebben en ook niets waardoor Hij minder van ons gaat houden. Het is echt genade. Hij heeft het voor ons gedaan. Onze redding is door Christus verricht.
En hoe krijgen we daar deel aan? Door het geloof. En zelfs het geloof is ook weer geen prestatie van onze kant, maar alleen maar onze handen ophouden, onze lege handen, zodat Hij daar zijn genade in kwijt kan. Dus ook het geloof is een geschenk van God, een geschonken mogelijkheid waardoor we die genade van God, die redding, Christus zelf, mogen ontvangen.
En dan? Worden we gered om naar de hemel te gaan? Dat hoort er zeker bij, maar dat is niet waar Paulus hier over schrijft. Nee, hij heeft het juist over hier en nu. Over dit leven. Vers 10: ‘Hij (dus God) heeft ons gemaakt tot wat wij nu zijn: in Christus Jezus geschapen om de weg te gaan van de goede daden die God heeft voorbereid.’
Kijk, het is goed om zo nu en dan stil te staan bij waar wij vandaan komen, maar God wil ook met ons verder. Hij wil met ons op weg. En het mooie is dat die weg al klaarligt. Ook de goede daden zijn al voorbereid. Door God. Ook die zijn genade. Het is niet zo dat wij door onze goede daden genade moeten produceren. Nee, het is geen weegschaal. Nee, de genade, en daardoor ons geloof – want het geloof is de lege hand, waarmee we de genade ontvangen – ons geloof produceert de goede daden.
Op die weg mogen we gaan. Daarin mogen we wandelen, schrijft Paulus letterlijk. En wandelen is iets anders dan rennen, dan jachten, dan geforceerd gestress. Nee, als je vol bent van Gods genade, als je verwonderd bent over Jezus Christus, dan zul je toch niet anders dan het goede willen doen, die weg gaan, met God, achter Jezus aan, en op Hem gaan lijken, vervuld met de Heilige Geest zijn vrucht gaan vertonen? De vrucht van liefde, vreugde, vrede, geduld, vriendelijkheid en goedheid, geloof, zachtmoedigheid en zelfbeheersing? En reken maar dat anderen die vrucht dan ook zullen merken en proeven!
Ook dit is genade. Die goede daden zijn immers door God voorbereid. De weg ligt al klaar om te bewandelen. We hoeven alleen maar te gaan. Achter Jezus aan:
Wij stoppen zaadjes in de grond
die dood lijken te gaan.
Maar wacht maar tot de lente komt
en hier weer bloemen staan.
Wij werken op de aarde
en wij doen wat God bedacht.
En op een dag draagt alles vrucht,
want God heeft groot gedacht.
Weinig is veel in de handen van Jezus,
kleine gebaren van liefde zijn sterk.
Groot is de zegen als God aan het werk is:
minder wordt meer door de hand van de Heer.
Dankzij zijn genade. Genade zo oneindig groot! Amen
zingen Hemelhoog 298 ‘Genade, zo oneindig groot’
getuigenis van diaken Dirk Hakkesteegt over (zijn) roeping
dankgebed en voorbeden
inzameling van de gaven
zingen Psalm 79:5
zegen
0 Reacties