welkom en mededelingen
zingen Psalm 33:7 ‘Heil hem, die hoopt in vrees en beven’
stil gebed
votum en groet
openingstekst ‘Laten we God danken, die ons de overwinning geeft door onze Heer Jezus Christus.’ (1 Korintiërs 15:57)
zingen Lied 645:1,2,6
gebed
schriftlezing Efeze 4:7-16
zingen Psalm 68:6,7
verkondiging
Gemeente van Jezus Christus,
Vorige week zondag, na de dienst, sprak een gemeentelid mij aan. Hij zei: ‘We zijn wel één, maar niet eender.’
Ik kon dat alleen maar beamen. En ik bedacht mij later in de week dat dit ook helemaal aansluit bij het gedeelte uit Efeze 4, waar we vanavond bij stilstaan. De gemeente is wel één, maar geen eenheidsworst, ‘geen grauwe massa van bleekneuzen die in alle opzichten inwisselbaar zijn met elkaar, maar een gemeenschap van mensen die stuk voor stuk uniek zijn, een veelvormig geheel, rijk geschakeerd en divers’, zoals ik bij de preekvoorbereiding ergens las. ‘Wel één, maar niet eender.’
Of zoals Paulus in vers 7 schrijft: ‘Aan ieder van ons is genade geschonken naar de maat waarmee Christus geeft.’ Ja, allemaal hebben we genade nodig. Niemand van ons uitgezonderd. Waarom bent u anders vanavond naar de kerk gekomen? En heeft u ingeschakeld? Toch om genade te ontvangen, om daar van te horen en op te horen?! Genade die vergeeft, die bevrijdt, die geneest. Die genade hebben wij allemaal nodig, stuk voor stuk. Ook daarin zijn we één. Zonder Christus’ genade redden we het niet, zijn we reddeloos verloren. En tegelijk schenkt Christus naar zijn eigen maat, oftewel naar zijn eigen goeddunken, aan een ieder die maat, waarvan Christus denkt dat hij of zij nodig heeft, waarmee hij of zij dienstbaar kan zijn. Daarin zijn we juist verschillend. ‘Wel één, maar niet eender.’
Niet voor niets gebruikt Paulus in ons tekstgedeelte het bekende beeld van het lichaam voor de gemeente. Een lichaam bestaat uit allerlei verschillende lichaamsdelen, met verschillende functies. Inderdaad, niet eender. En toch is het één lichaam: geen hoopje lichaamsdelen.
Om in dat lichaam van Christus goed te functioneren, mee te doen, ontvangen we van Hem dus genade. ‘Charis’ staat er in het Grieks. De charismata, oftewel de genadegaven, de gaven van de Heilige Geest. Die worden hier verder niet geconcretiseerd, maar elders in de Bijbel wel. Denk aan gaven als van wijsheid, kennis, genezing, profetie, barmhartigheid, vertroosting, enz. En let op: ‘Aan ieder van ons is zo’n gave geschonken.’ Niemand wordt dus overgeslagen. Allemaal zijn we begaafd, om het maar zo te zeggen: u, jij en ik. Ik hoop dat je dat beseft én dat je die gave ontdekt hebt, en dat we elkaar daar ook bij helpen, om die gave, dat talent, die genadegave van de Geest, te ontdekken en te ontplooien. Dat is zo belangrijk. Want allemaal zijn we nodig in de gemeente. Geen lichaamsdeel kan gemist worden. Het zou toch jammer zijn – wat zeg ik: zonde zijn – als die gave ongebruikt blijft. Dan mis je echt je doel. Het doel dat Christus met je heeft, die immers ook aan jou genade heeft geschonken naar de maat waarmee Hij geeft. Aan Hem zal het niet liggen. Toch ook niet aan ons?!
Dit roept bij Paulus een Psalmregel op, uit Psalm 68 om precies te zijn: ‘Toen Hij opsteeg naar omhoog, voerde Hij gevangenen mee en schonk Hij gaven aan de mensen.’
Paulus citeert de Psalm trouwens wel behoorlijk vrij. In de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst is er namelijk sprake van dat de Here God de gaven in ontvangst neemt, maar bij Paulus worden die gaven door God juist aan de mensen gegeven. Ontvangen is echt iets anders dan geven. Nu zou dat volgens bepaalde exegeten te maken kunnen hebben met de Aramese vertaling van het Oude Testament die toentertijd in de synagoge werd gebruikt, en die Paulus dus ook kende en gebruikte. Tegelijk passen eigenlijk beide versies bij de gewoonte uit de ontstaanstijd van de Psalm dat als een koning een overwinning op de vijanden had behaald, dat dan de krijgsgevangen soldaten in triomftocht de hoofdstad werden binnen gevoerd, samen met de buit, en dat vervolgens de eigen bevolking dan mocht delen in die buit, dus geschenken kreeg.
Tegelijk klinken in Psalm 68 ook noties door van het binnenbrengen van de ark door David in Jeruzalem. De ark, oftewel de gouden verbondskist, teken van Gods aanwezigheid, werd de berg Sion opgedragen. Ook een vorm van opstijgen. En we lezen dan in 2 Samuël dat David het volk geschenken gaf, feestgaven, en zo de inwoners van Jeruzalem liet delen in de vreugde.
Paulus past die Psalmregel toe op Christus. Hoe ook Hij opgestegen is in triomf. Hij stond immers op uit de dood en werd na 40 dagen opgenomen in de hemelse heerlijkheid. Hij kreeg de ereplaats, aan de rechterhand van zijn Vader. En in die triomf nam Hij gevangenen mee. De overwonnen vijanden van zonde, duivel en dood. Die moesten het immers afleggen tegenover Hem. Maar daar bleef het niet bij. Christus schonk ook gaven aan de mensen: dé gave van Zijn Geest, zijn plaatsvervanger hier op aarde. De Heilige Geest die ons verbindt aan Christus, Die ons vervult, Die aan een ieder van ons gaven schenkt.
Paulus denkt vanuit dat citaat uit Psalm 68 nog verder (vers 9): ‘‘Hij steeg op’ – wat betekent dat anders dan dat Hij ook is afgedaald naar wat lager ligt, naar de aarde?’ Het heeft iets logisch: als Jezus de Zoon van God is, – en dat heeft Paulus al ruimschoots gememoreerd in het eerste deel van zijn brief, – als Jezus de Zoon van God is, dan betekent dat, dat als Hij is opgestegen, dat Hij eerst ook neergedaald moet zijn. Vanuit Gods werkelijkheid werd Hij immers mens, daalde Hij neer, en vanuit die laagte is Hij vervolgens opgestegen.
Anders gezegd: Pasen en Hemelvaart staan niet op zichzelf. Ze zijn niet los verkrijgbaar. Ook Goede Vrijdag en Stille Zaterdag horen hier wezenlijk bij. Jezus is neergedaald, heeft zich vernederd, tot aan het kruis, tot in de dood, tot in de hel zelfs. En daarvoor leidde Hij zijn leven hier op aarde, dat met kerst begon. Oftewel de incarnatie. God zelf werd in Jezus mens. ‘U daalde neer van Uw troon om mens te zijn, van de stal naar het kruis droeg U mijn pijn.’ Hier op aarde leed Hij en streed Hij.
Dus gemeente, de gaven die Christus uitdeelt, hebben dus veel gekost: zijn bloed, zijn eigen leven. Die gaven zijn duur gekocht. Of om in de taal van Psalm 68 te spreken: ze zijn veroverd. Met bloed, zweet en tranen. Ze hebben Christus alles gekost.
Dat is wel heel goed om te beseffen, lieve mensen, als het over die gaven gaat. Die zijn dus niet bedoeld om ermee te pronken en elkaar de loef mee af te steken. Nee, ze zijn immers resultaat van het nederige werk van Christus en zijn offer aan het kruis. Dat ‘keurmerk’ dragen ze, zeg maar. Daarom kunnen die gaven alleen maar gedijen in een klimaat van nederigheid en wederzijdse dienst. Zo niet, als we er zelf van alles mee denken te zijn: ‘Kijk mij eens, wat ik kan en doe, voor de gemeente, voor God, voor anderen’, er dus eigenlijk een soort competitie van maken, dan vloekt dat met de Gever zelf, met zijn keurmerk.
Anders gezegd: als Jezus is neergedaald is naar wat laag is, dan moeten wij op onze beurt ook gefocust blijven op wat laag is, en ons nooit beter voelen dan anderen, die gaven niet gaan gebruiken voor eigen eer en, maar juist met die gaven anderen helpen, aandacht hebben voor mensen die in de hoek zitten waar de klappen vallen, die in de put geraakt zijn. In de vorige preek had ik het over de handleiding die er is om de eenheid in de gemeente te bewaren. Nou, die handleiding geldt dus ook voor het gebruik van die gaven van de Geest: ‘nederigheid, zachtmoedigheid, geduld en elkaar in liefde verdragen.’
Vervolgens noemt Paulus een aantal bijzondere gaven of diensten in de gemeente. Je zou ze ambten kunnen noemen, met apostelen, profeten, evangelisten en herders en leraars. Ik ga daar nu niet verder op in. Ik deed dat al eens eerder toen dit Bijbelgedeelte centraal stond bij een bevestiging van ambtsdragers.
In ieder geval maakt Paulus hier duidelijk dat deze ambten geen doel op zichzelf zijn. Nee, ze zijn bedoeld om (vers 12) de heiligen (oftewel de gelovigen) toe te rusten voor Christus’ dienst. Het Griekse woord dat hier gebruikt wordt voor ‘toerusten’ was oorspronkelijk een medische term voor het spalken van een been of het weer terug in de kom zetten van een schouder. Dat past natuurlijk heel goed bij het beeld van de gemeente als lichaam.
De ambtsdragers – jullie/wij dus – zijn bedoeld om de gemeente bij elkaar te houden, om ervoor te zorgen dat dat lichaam tot z’n doel komt: dat ieder lichaamsdeel functioneert, meedoet in het dienen van Christus en mensen.
Kijk, Paulus begint ons tekstgedeelte, als het gaat over de opbouw van de gemeente, niet met dominees en andere ambtsdragers, maar juist met alle gelovigen: iedere gelovige deelt in die ene genade van God en in de gaven van de Geest. Iedereen mag en moet meedoen.
Om een ander beeld te gebruiken: de kerk is dus geen gondel, maar een galei… Kijk, bij een gondel – denk aan die beroemde exemplaren uit Venetië – staat er één persoon het vaartuig voort te bewegen. Maar bij een galei roeit iedereen mee. Net als bij zo’n groot zeilschip, – zo’n tall ship die je bij Sail Amsterdam ziet zeg maar – daar moeten alle matrozen wel meedoen, anders gaat het mis.
Nou, zo is het dus in de gemeente ook. Let maar eens op dat woorden als ‘ieder’ en ‘samen’ in ons tekstgedeelte de toon zetten. Niemand kan gemist worden. Daarom is ook iedereen begaafd. Het gaat erom dat we samen door ons geloof en onze kennis van Christus een eenheid vormen, ‘de eenheid van de volmaakte mens.’
Op dat laatste focussen we nog even wat meer. ‘De volmaakte mens’ wil niet zeggen dat we perfect moeten zijn, nooit meer fouten mogen maken. Nee, het vervolg van de zin legt het verder uit: ‘van de tot volle wasdom gekomen volheid van Christus.’ ‘Volle wasdom’, dat klinkt (gebaar bij oor) naar volwassen… En dat wordt hier bedoeld. Ook als gelovige is het de bedoeling dat je volwassen wordt, dat je geen kleuter blijft, zeg maar. Of zoals Paulus het hier noemt: geen ‘onmondige kinderen.’
‘Maar wacht even: kinderen worden in de Bijbel toch juist als voorbeeld gesteld?! Door niemand minder dan Jezus zelf, toen Hij zei (en we hoorden het vorige week zondag nog in het doopformulier): ‘Wie niet als een kind wordt, kan het Koninkrijk van God niet binnengaan’.’
Zeker, maar daar gaat het over de afhankelijkheid en het vertrouwen van een kind. Die zijn zeker nodig in het Koninkrijk van God. Voor ieder mensenkind. Maar hier gaat het over andere eigenschappen van een kind. Dat ze onmondig zijn. Oftewel: dat ze heel beïnvloedbaar zijn, makkelijk te verleiden zijn. Niet voor niets zijn heel veel reclames gericht op kinderen. Die zijn zo makkelijk te verleiden.
Nou, dát kinderlijke moet je als gelovige achter je laten. Alsof Paulus hier de gemeente, ons dus ook, toeroept: ‘Doe niet zo kinderachtig! Word volwassen. Blijf geen kleuter. Die in alles z’n zin moet hebben. Die ongedurig en ongeduldig is. Die zo in te palmen is.’
Paulus gebruikt nog een ander beeld: dat van een bootje dat stuurloos ronddobbert. Waar de wind en de golven vrij spel hebben.
Met elke wind meewaaien, ook dat hoort bij onvolwassen, kinderlijk geloof. Sterker nog: daar kun je je geloof juist door verliezen. Door allerlei ‘wind van leer’, zoals dat vroeger heette. Die uitdrukking komt dus hier vandaan. ‘Wind van leer’, oftewel dwaalleer. Een verdraaiing van het Evangelie, van de gezonde leer van het geloof.
Helaas kan dat gebeuren: het bederf van het mooiste, dat het Evangelie en het geloof zo verdraaid worden, dat het ziekmakend wordt, dat je op een dwaalspoor komt, en van de goede weg, van dé Weg die Christus is, afraakt.
Ja, gemeente: dat is een reëel gevaar. Dat was het toen, dat is het nu. Paulus maakt verder niet duidelijk welke dwaalleer hij hier precies bedoelt. Het kan ook goed dat er meerdere dwalingen op de nog verse gelovigen afkwamen. In zijn andere brieven kom je er genoeg tegen. De dwaling om te denken dat je voor je heil zelf van alles moet aandragen, dat er allerlei voorwaarden zijn: het houden van bepaalde geboden of een diep geestelijk inzicht. De dwaling waarbij de christelijke vrijheid verdraaid wordt tot: alle remmen los, maar wat juist ten koste gaan van anderen en van jezelf. Of juist de dwaling waarbij het aardse leven hier als minderwaardig en verachtelijk wordt beschouwd.
Ja, nog altijd is er genoeg ‘wind van leer’ dat tegen ons levensschip aanbeukt. Er zijn genoeg invloeden en machten die ons bij Christus vandaan willen halen en houden. De Boze mag dan verslagen zijn door Christus, hij laat het er nog echt niet bij zitten. Hij doet er alles aan om ons van Christus los te weken en ons vervolgens te verslinden.
Daarom is het zo belangrijk om dicht bij Christus te blijven. En om elkaar vast te houden. ‘Ons te houden aan de waarheid en elkaar lief te hebben’, aldus 15. Waarheid en liefde hebben elkaar nodig. Arjan Plaisier schrijft hierover treffend: ‘Waarheid zonder liefde wordt een wapen om elkaar mee om de oren te slaan. Liefde zonder waarheid wordt een klef gebaar waar niemand vrolijk van wordt.’ Maar de drijfveer is en blijft de liefde. Die is ook hierin de meeste. De liefde tot God en de ander. De waarheid staat in dienst van de liefde. En de liefde baant de weg voor de waarheid. De waarheid die alles te maken heeft met Jezus Christus. Hij ís de Waarheid. En het gezicht van God, God die liefde is.
Volwassen gelovige zijn, is dus verbonden zijn en blijven aan Hem. Dat is iedere keer vragen: ‘Heer, wat wilt U dat ik doen zal? Wat vraagt U hierin van mij? Hoe kan ik U hier concreet navolgen?’
Als we ons zo aan de waarheid houden en elkaar liefhebben zullen we groeien, volwassen gelovigen worden. Maar pas op, voor je het weet, ligt weer de nadruk op ons, op de volwassen gelovige die ik ben. Maar wat is groei hier? ‘Toegroeien naar het Hoofd’, schrijft Paulus. En het Hoofd is Christus. Wat is het lichaam zonder hoofd? Onthoofd, zielloos, dood. Het hoofd is essentieel. Daarom zal het altijd weer om Christus moeten gaan, om Hem moeten draaien.
Weet je nog, uit het begin van de serie uit de Efezebrief? Hoe vaak die uitdrukking ‘in Christus’ in deze brief voorkomt? 25 keer. Veelzeggend. Alleen in Hem vinden we onze diepste identiteit. Hij leeft in ons en wij in Hem. Dan gaat het om Hem, dan draait het om Hem. Niet alleen in ons persoonlijke leven, maar ook als gemeente. Hoe dichter we bij het Hoofd zijn, hoe meer één we zijn. In Christus zijn we verbonden, vinden we elkaar en herkennen we elkaar, toch?
Nee, dan zijn we niet eender, maar wel één. Want:
Gaven schonk Hij vele,
één is de Geest,
wij zijn één in Christus.
Leden zijn er vele,
één is zijn kerk,
wij zijn Christus’ lichaam,
leden zijn er vele,
één is zijn kerk,
wij zijn één in Christus.
Amen
zingen Lied 970 ‘Vlammen zijn er vele’
geloofsbelijdenis
zingen Hemelhoog 602 ‘Liefde was het’
gebed van Jaap Zijlstra
inzameling van de gaven
zingen Psalm 33:8 ‘Wij wachten stil op Gods ontferming’
zegen
0 Reacties