welkom en mededelingen 

zingen             Psalm 116:1,8 ’God heb ik lief, want die getrouwe HEER’

stil gebed

votum en groet

openingstekst         In één van zijn brieven schrijft de apostel Petrus: ‘Voeg u bij Hem (dat is Christus), bij de levende steen die door de mensen werd afgekeurd maar door God werd uitgekozen om zijn kostbaarheid, en laat u ook zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijke tempel.’ (1 Petrus 2:4,5)

zingen           Lied 276 ‘Zomaar een dak’

lezing van het gebod       uit Johannes 15 (9-17)

zingen           Hemelhoog 388 ‘Als je geen liefde hebt voor elkaar’  

gebed    

zingen (kinderlied)                        Lied 806 ‘Zomaar te gaan’ 

kindermoment

Hier heb ik een horloge, maar niet zomaar een horloge, maar een smart watch. Dat betekent dat hij slim is. Nog niet zo slim dat hij preken maakt of kindermomenten verzint, maar wel dat hij bijvoorbeeld mijn stappen telt. Daarvoor moet ik een knopje indrukken en dan zie je hoeveel stappen ik al gezet heb. Zoveel dus: 1962 (bijna 2000 dus)
Niet weinig hè? Dat komt omdat ik naar de kerk ben gaan lopen. Niet zozeer om even op te scheppen met veel stappen. Nee, omdat dat gezond is, goed voor mijn lijn. En Myrthe heeft met mij meegewandeld. Zij had nóg meer stappen, maar zij heeft kortere benen, dus die moet meer stappen dan ik zetten, om bij de kerk te komen. Snap je.

Jullie gaan het in de kindernevendienst over de woestijnreis van het volk Israël hebben. Weten jullie waar ze vandaan kwamen en waar ze naar toe gingen?
Inderdaad, vanuit Egypte, en dan naar het beloofde land, naar Kanaän, of Israël zoals dat nu heet.
Maar ze namen niet de kortste route, nee, met een flinke omweg. Ze deden er ook 40 jaar over. En ze gingen te voet hè! Dus lopend.
Hoeveel stappen denk je dat het is tussen Egypte en Kanaän, maar dan via die omweg? Nou, die reis was zo’n 1500 kilometer lang. Hoeveel stappen zou dat zijn? Bijna 2 miljoen. Bijna 2 miljoen!! 2 miljoen stappen, voordat ze in het beloofde land waren. Normaal zou dat toch geen doen zijn! Maar gelukkig zorgde God voor hen. Op een hele bijzondere wijze. Dat ga ik nu niet verklappen. Maar als je maar nooit vergeet dat de Here God niet veranderd is. Hij zorgt ook voor ons. Iedere dag. En Hij wil niets liever dan dat we aankomen in zijn Vaderland, in zijn Koninkrijk.
Een goede kindernevendienst en tot straks.

schriftlezing                    Johannes 18:12-18; 25-27 en 21:9-19

zingen           Psalm 18:1,9 ‘Ik heb U lief van ganser harte, Here’

verkondiging  Thema: Ontbijt aan het meer

Gemeente van Jezus Christus,Het was een bijzonder moment tijdens het Paasontbijt afgelopen maandag op de markt. Dominee David van Veen gaf al die mensen daar de opdracht om een minuut lang iemand aan tafel zonder iets te zeggen in de ogen te kijken, en daarna één van de persoonlijke vragen uit de zgn. ‘paascracker’ met elkaar te bespreken.
Het werd stil op de Markt, nou ja: stiller, maar wat wil je met twee en half duizend mensen…
En ja, juist als je, zonder iets te zeggen, die ander in de ogen kijkt, vallen je details op: die kraaienpootjes bij de ander rond de ogen, die vlek op iemands brillenglas, die kuiltjes in de wangen als die ander lacht, enz. enz.

Jezus kijkt Petrus ook in de ogen, als hij zijn uiterst persoonlijke vragen aan hem stelt. Het is ook bij een ontbijt. Aan het strand. Maar hier valt een ander detail op. Sowieso is de evangelist Johannes iemand die oog heeft voor details, en die ook een plek geeft in zijn Evangelie. Het zijn altijd veelzeggende details: de kruik die blijft staan als de Samaritaanse vrouw, als zij haar volksgenoten over Jezus gaat vertellen.
De handen en voeten van de opgewekte Lazarus die in linnen zijn gewikkeld zijn en zijn gezicht bedekt met een doek. Het zal er spookachtig uitgezien hebben, maar Jezus vraagt dan de doeken los te maken en Lazarus te laten gaan, waarmee de opwekking ook letterlijk uit de doeken wordt gedaan.

Vanmorgen zien we weer zo’n opmerkelijk detail in het verhaal: een vuurtje. Daarop ligt vis. Jezus heeft dat gemaakt. Hij had om vis gevraagd, maar nu blijkt Hij dat helemaal niet nodig te hebben, want er ligt gewoon vis op dat vuurtje. Hij heeft daar zelf voor gezorgd. Terwijl ze een nacht doorgevist hebben, en uiteindelijk vis hadden gevangen. 153 stuks zelfs. Maar nu blijkt er allang vis op het vuur te liggen roosteren. Ja, Jezus had echt wel humor. Goddelijke gein. Genade dus.

Maar het gaat me met name om dat vuurtje zelf. Letterlijk staat er ‘houtskoolvuurtje’. Dat woord komt nog maar één keer in het Evangelie voor, wat zeg ik: in het hele Nieuwe Testament. En wel in Johannes 18, we lazen het vanmorgen ook. Daar op de binnenplaats is ook een vuurtje, een houtskoolvuurtje. Niet voor de gezelligheid, nee: uit noodzaak. Want in Israël kunnen de nachten in het voorjaar nog behoorlijk koud zijn. Het personeel van de hogepriester warmt zich aan het vuurtje. En Petrus is daar ook. Nu zijn Heer gevangengenomen is en daar in dat paleis door de hogepriester verhoord wordt, wil hij Hem niet in de steek laten.
Maar dan gebeurt het verschrikkelijke. Petrus wordt het vuur aan de schenen gelegd en hem wordt tot drie keer toe gevraagd of hij ook niet bij die man, bij die Jezus, hoort. En drie keer ontkent Petrus. Glashard. Uit angst, uit puur lijfsbehoud, want als hij herkend wordt als discipel van Jezus, is zijn lot bezegeld. En daarom verloochent Hij z’n Heer. Ontkent hij dat hij bij Jezus hoort. Niet één, maar drie keer dus. Drie keer is scheepsrecht, zegt het spreekwoord. Het is dus is definitief en zeker: ‘Hem ken ik niet. Bij Hem hoor ik niet. Ik was niet bij Hem. Ik heb niks met Hem.’ Zo duwt Petrus Jezus uit z’n leven, verraadt hij Hem.
En dan kraait de haan… Precies zoals Jezus gezegd had van tevoren. Zijn profetie komt pijnlijk uit. En tegelijk is dat hanengekraai een alarmsignaal: ‘Wat heb je gedaan, Petrus? Je zou Jezus nooit verloochenen. Dat had je nog luidkeels beweerd en beloofd. Al zou iedereen dat doen, jij niet. Je zou voor Jezus strijden. Hem volgen tot in de dood. Nou, van al die beloften is nu helemaal niks meer over.

Ja, dat was gebeurd bij dat vuurtje. En nu zitten ze weer bij zo’n houtskoolvuurtje. Toeval? Ik denk het niet. Johannes, met z’n aandacht voor veelzeggende details, heeft het niet voor niets opgetekend. De scherpe geur van het brandende hout, het geknetter van de vlammen, het beeld van de roodgloeiende houtkooltjes; het brengt het allemaal weer in Petrus naar boven: de angst toen, de tranen daarna, het berouw, de schaamte, het schuldgevoel.

En hoe Jezus dan Petrus aanspreekt. Nee, niet als Petrus. Maar als Simon. Dat was zijn roepnaam, de naam die hij bij zijn geboorte had gekregen: ‘Simon’, ja, zó had Jezus Petrus ooit ook geroepen, van achter z’n netten aan, als zijn discipel. Later had Jezus hem de naam Petrus gegeven. ‘Rots’ beteken die naam. Maar rotsvast was Petrus dus uiteindelijk allesbehalve geweest, toen hem het vuur aan de schenen gelegd werd. Van z’n geloof, van z’n toewijding aan Jezus was weinig tot niets meer over. Integendeel, hij had zijn Heer verloochend, tot drie keer toe, totaal dus. Het houtskoolvuurtje roept het allemaal weer op, en niet te vergeten zijn roepnaam, zijn natuurlijke naam zeg maar, waar Jezus hem nu mee aanspreekt.

Ja, hoe menselijk, hoe eerlijk wordt Petrus in het Evangelie getekend. Daardoor ook niet mijlenver van ons verwijderd, maar zo herkenbaar, toch?
Althans, voor mij wel. Ook ik heb Jezus wel eens verloochend. Hem ontkend, toen me het vuur aan de schenen werd gelegd. Er zijn momenten geweest dat ik niet voor Hem uitkwam, voor zijn Koninkrijk, Zijn wil, toen het wel had gemoeten. Ik zweeg. Ik liet verstek gaan. Of mijn daden stonden haaks op zijn liefde, waarmee ik Hem eigenlijk ook mijn leven uitduwde. Ja, daarin lijk ik wel op Simon Petrus. En u? En jij?

En dan stelt Jezus de vraag, op de man af. De vraag: ‘Heb je Mij lief?’ Weet je wat ik nou zo ontroerend vind? Dat Jezus zelf niet begint over de verloochening, het niet over Petrus’ verschrikkelijke zonde heeft, maar hem eigenlijk maar één vraag stelt: ‘Heb je Mij lief?’
Nee, Jezus vraagt dus niet: ‘Heb je spijt van je zonden?’ Of: ‘Wil je Mij weer dienen?’ Of: ‘Vertrouw je op Mij?’ Of: ‘Denk je, dat je competent bent om een dienstknecht van Mij te zijn?’
Nee, dat vraagt Jezus allemaal niet. Niet dat dat allemaal onbelangrijk is, maar blijkbaar raakt het niet de kern. De kern is de liefde. Daar is het Johannesevangelie ook helder in. Net als de hele Bijbel. De liefde is het allerbelangrijkste, de meeste. De liefde van God voor ons. Onze liefde tot Hem, en tot de ander.
Dus vandaar die ene vraag van Jezus, aan Petrus, aan u, aan jou en mij: ‘Heb je Mij lief?’ De vraag die bedoeld is als een pijl in de roos…

Maar wat is liefhebben dan precies? Hoe bedoelt Jezus dat? Liefde is altijd en overal toch heel belangrijk? Ook in onze tijd en cultuur. Hoeveel liedjes, boeken en films gaan niet over de liefde? Maar vaak is liefde daar en dan een gevoel. Een gevoel dat ook weer kan verdwijnen.
Jezus gebruikt hier in zijn vraag het woord ‘agapao’, dat afgeleid is van het Griekse woord ‘agapè’, en dat woord drukt meer dan een gevoel uit. Nee, ‘agapè’ is liefde als een keuze, een beslissing, om lief te hebben. Niet voor niets wordt liefde in de Bijbel verreweg het vaakst in de vorm van een werkwoord gebruikt. Liefde is dan veel meer dan gevoel, maar uit zich vooral in het daadwerkelijk liefhebben, en dan vooral als geven, in plaats van nemen. Liefde die vooral op de ander gericht is, op de Heer, op de naaste. Liefde zoals Jezus zelf die als geen ander gegeven en geleefd heeft, tot in het grootste offer aan het kruis.

‘Heb je Mij lief, Simon, meer dan de anderen hier?’ Is dat laatste geen rare vraag van Jezus? Of Petrus Jezus meer liefheeft dan die anderen doen? Is liefde dan een soort wedstrijd? En hoe kan Hij dat nu aan Petrus vragen, die er zo doorheen zit? En hebben die andere discipelen Jezus dan minder lief?
Een oudere bijbelvertaling biedt helderheid. Daar staat namelijk: ‘Heb je Mij meer lief dan dezen?’ En het is goed mogelijk dat Jezus hierbij met zijn hand wijst naar de vissen die daar liggen: ‘Hou je meer van Mij dan van die vissen?’
Kijk, Petrus is een echte visserman. Dat bleek ook wel die morgen. Hij had z’n oude liefde weer opgepakt. Vissen heeft z’n hart. Maar Jezus stelt Hem nu voor de keuze: waar gaat je hart het meest naar uit? Waar ben je het meest verknocht aan? Aan het vissen, het vissersbestaan, of aan Mij en het volgen van Mij.’

Gemeente, zitten wij vanmorgen eigenlijk niet naast Petrus bij dat vuurtje? Het vuurtje dat vertelt van niet thuis geven, van Jezus ontkennen, van kiezen voor je eigen hachie, van terugval. Maar Jezus laat dat allemaal liggen en stelt de belangrijkste vraag: Heb je Mij lief? Meer dan al dat andere? Oftewel: waar gaat je hart naar uit? Ben Ik de allerliefste in je leven?

Petrus geeft antwoord. Nee, hij is niet meer die zelfverzekerde, stoere discipel van eerst. Daarvoor is er te veel bij hem geknakt, is hij te zeer onderuit gegaan, is er te veel stuk gegaan in zijn relatie met Jezus. Daarom zegt hij, heel bescheiden: ‘Ja, Heer, U weet dat ik van U houd.’ Bescheiden over zichzelf, maar juist groot van zijn Heer denkend: ‘U weet het. U kent mij. U peilt mijn intenties tot op de bodem van mijn hart.’
Opvallend gebruikt Petrus een ander woord voor ‘houden van’, voor ‘liefhebben’, dan Jezus doet. Het is het Griekse woord filoo. Dat wij kennen uit het woord heterofiel, bibliofiel en filosofie. Het is het woord dat vooral vriendschappelijke, kameraadschappelijke liefde uitdrukt. Niet het allergrootste en allerdiepste woord voor liefde: dat is ‘agapè.’ Dat gebruikt Jezus wel, maar Petrus in zijn bescheidenheid, in zijn gebrokenheid, niet. Maar tegelijk drukt hij er wel mee uit dat hij een persoonlijke band met Jezus wil.
Jezus stelt Petrus nog een keer die vraag: ‘Heb je Mij lief?’ En dan gebruikt Hij toch weer dat woord ‘agapè’. Jezus wil bij Petrus toch echt van het diepste en allergrootste van de liefde uitgaan, maar Petrus gebruikt op zijn beurt weer hetzelfde woord filoo in zijn antwoord: ‘Heer, U weet dat ik van U houd’.
En dan gebeurt bij de derde keer dat Jezus de vraag stelt iets bijzonders, in vers 17: ‘Simon, zoon van Johannes,  houd je van Me?’ Want dan gebruikt Jezus óók dat woord ‘filoo’. Helaas zie je dat in onze vertaling niet, maar in de grondtekst dus wel. Jezus daalt dus af tot hetzelfde niveau van Petrus en vraagt hem in zijn eigen woorden of hij van Hem houdt: dus vriendschappelijk, persoonlijk, warm. Ik vind dat zo ontroerend, gemeente. Jezus is niet de Heer, die hoog boven ons uittorent, die de lat onnoemelijk hoog legt, maar tot ons komt, naast ons komt, de ultieme handreiking doet om het met Hem te wagen. Het wéér met Hem te wagen.

Drie keer heeft Jezus de vraag gesteld: ‘Heb je Mij lief?’ Precies net zo veel keer als Petrus zijn Heer verloochende. Jezus wrijft hem dat niet nog een keer extra in, houdt geen donderpreek, maar stelt hem juist de belangrijkste vraag: ‘Houd je van Mij? Heb je Mij lief?’
En bij de derde keer breekt Petrus. En met een gebroken stem, door de tranen heen, antwoordt hij: ‘Heer, U weet alles, U weet toch dat ik van U houd.’

Als Jezus dat aan jou vraagt, vanmorgen: ‘Houd je van Mij?’ Wat zou jij dan antwoorden? Je hoeft het niet hardop te zeggen, als je het maar doet in je hart. Of later, thuis. Als je uit de Bijbel leest, ten diepste toch zijn liefdesbrief. Als je bidt, toch de communicatie met de Allerliefste? Als je in je bed ligt en de dag nog een keer doorneemt. Dat je dan tegen Hem zegt, net als Petrus: ‘Heer, U weet alles, U weet dat ik van U houd. Ik kan niet zonder U. Ja, ik heb het ook wel eens verknald, U verloochend. U op uw hart getrapt. Nagelaten het goede te doen, voor U uit te komen, in uw Geest te handelen, te spreken, te denken. Vergeef het me. En vernieuw mij.’

Reken maar dat Jezus je die nieuwe start gunt. Net zoals bij Petrus. Petrus werd door Jezus weer gerehabiliteerd. Als discipel aangenomen. Sterker nog: Jezus geeft hem een taak, om voor de kudde te zorgen, voor de schapen, de lammeren. Oftewel de volgelingen van Jezus, de gemeente, van jong tot oud. De visser wordt een herder.
En waarom kon Petrus dat misschien wel extra goed? Omdat hij wist dat hij zelf ook een schaap was. En schapen zijn eigenwijze dieren. Vraag dat maar aan een herder, of een schapenboer. Schapen lopen geregeld weg, doen soms echt domme dingen. Dus het is wel tekenend dat wij mensen in de Bijbel met schapen vergeleken worden. Zo eigenwijs, zo dom, zo dwaalziek kunnen we zijn. Zonder herder, zonder Goede Herder, wordt het niks. Petrus wist dat als geen ander. En daarom kon hij als onderherder zeg maar, ook mild zijn naar mensen, omdat hij wist hoe het mis was gegaan in zijn eigen leven, maar vooral hoe zijn Heer hem weer in liefde had aangenomen, hem had gerehabiliteerd en in dienst had genomen.
En weet je, die Heer is niet veranderd. Zo is Hij ook voor jou en voor mij.

Joke Verweerd maakte eens een mooi gedicht over Petrus, in de ik-persoon. In de eerste strofe zit hij met Jezus aan tafel, de tafel van het laatste avondmaal. In de tweede strofe zit hij op het strand, bij het vuur, en kijkt Jezus hem aan. Omdat het in de ik-persoon is geschreven, maakt dat het extra persoonlijk en kunnen we ons er ook helemaal in herkennen, mogen we het ons op onszelf toepassen:

AAN HET MEER

Dat ik aan tafel zat en niet verstond
wat u te zeggen had!
Dat ik uw mond
zag spreken maar de weerklank toch niet hoorde
van uw bezielde woorden –
ik liet ze gaan voorbij het wezen van mijn leven.
Ik had slechts angst,
ontving niets van uw geven.

Nu op het strand, dichtbij het vuur
bij brood en vis
in het vroege ochtenduur
nu rijpt in mij een aarzelend verstaan;
U kijkt mij aan,
U toetst mijn hart, U kent mijn diepste wezen –
een open boek;
U kunt mijn liefde lezen

Amen

zingen  Lied 908:1,2,6,7 ‘Ik heb U lief, o mijn beminde’

gedenken overleden gemeentelid

dankgebed en voorbede

inzameling van de gaven 

zingen           Hemelhoog 442 ‘Zo vriendelijk en veilig als het licht’

zegen