welkom en mededelingen
aanvangslied Psalm 8:1,2
stil gebed
votum en groet
aanvangstekst ‘HEER, hoog als de hemel is uw liefde, tot in de wolken reikt uw trouw.’ (Psalm 36:6)
zingen Gezang 304:1,3
de dopeling wordt binnengebracht
lezing doopformulier
doopgebed
beantwoorden van de doopvragen
zingen Evangelische Liedbundel 315:1
Wat heb ik hier bij me?
De speelgoedgids van (piep!). Hij is aardig veel doorgebladerd. Dat kun je wel zien hè? Voorop staat: ‘Wat zet jij op je lijstje?’
Wie van jullie heeft er ook zo’n gids thuis? En heb je daarin ook speelgoed aangekruist? Veel of weinig?
Nou, daar heeft de eigenaar van deze gids goed over nagedacht: Ik heb het aantal aangekruiste dingen niet geteld, maar voor de eerste 25 keer Sinterklaas kunnen we wel vooruit….
Ja, er staan genoeg cadeautjes in. Maar wist je dat jij zelf ook een cadeau bent? Een cadeau voor je vader en je moeder. Zeker, een prachtcadeau! Je vader en je moeder kregen jou ooit, toen je geboren werd. Als een cadeau, een geschenk, ja van Wie eigenlijk? Van de Here God!!
Zo hebben die papa en mama dáár ook zo’n mooi cadeau gekregen: Jesse. Hij is nu bijna twee maanden oud. Een prachtcadeau!
En nu krijgt Jesse vanmorgen zelf ook een cadeau van de Here God. Nee, dat komt niet uit deze speelgoedgids. Nee, het is nog veel mooier, en het gaat veel langer mee. Want al dat speelgoed dat in die gids staat, kan kapot gaan. Of je vindt het later kinderachtig en dan speel je er niet meer mee. Maar dat geldt niet voor het cadeau dat Jesse straks krijgt. Dat gaat altijd mee. Wat zou dat zijn? De doop. Jesse wordt gedoopt. En weet je wat God daarmee tegen hem zegt: Jij hoort bij mij. Wij horen bij elkaar. Ik houd van je. Ik ga met je mee, het leven door. Een mooier cadeau ken ik niet. En als jij gedoopt bent, of nog gedoopt gaat worden, dan is dat ook voor jou. Om telkens weer uit te pakken en blij van te worden.
bediening van de Heilige Doop aan Jesse Natanael de Groot (Jesaja 41:13)
zingen (staande) Opwekking 710
vraag aan de gemeente
ouderling van dienst, Marco de Groot, overhandigt de doopkaars
de dopelingen worden weggebracht en de kinderen gaan naar de kindernevendienst
dankgebed en gebed om de verlichting met de Heilige Geest
schriftlezing Numeri 13:1-2, 17-21, 31-33 en 14:6-10
zingen Psalm 106:11,20
verkondiging Thema: Wees niet bang
Gemeente van Jezus Christus, Tom en Esther,
Ergens in de schappen zag ik ‘m liggen en kon hem niet láten liggen: het laatste album van Roger Waters, de vroegere voorman van Pink Floyd. De cd was scherp geprijsd. Bovendien maakt de man niet alleen mooie muziek, maar weet hij ook altijd in z’n teksten onze tijd scherp te duiden en houdt ons een spiegel voor.
Neem het titelnummer Is this the life we really want? – Is dit het leven dat we echt willen? Alleen al zo’n vraag…
In dat liedje zingt Waters (en ik vertaal maar gelijk):
Angst
Angst beweegt de molens van de moderne mens
Angst
Angst houdt ons allemaal in de rij
Angst voor al die vreemdelingen…
‘Angst beweegt de molens van de moderne mens.’ Angst als een soort motor dus. Laten we wel zijn: hoe vaak speelt angst geen rol… Angst voor het onbekende, voor het vreemde, voor de vreemdeling. Angst voor veranderingen. Angst voor de toekomst. Angst voor afwijzing. Angst voor een operatie, een uitslag, een confrontatie. Enz. enz.
Angst – tijdens het doopgesprek ging het daar ook over. Dat het je soms zo kan aanvliegen, als je je kind – zo klein nog, zo kwetsbaar – als je dat in je armen hebt: hoe zal het gaan? Hoe moeten wij hem grootbrengen, bij het geloof bewaren?!
‘Doodeng!’, zei één van jullie eerlijk. Had je het maar op een papiertje, een vaste garantie, maar die heb je niet. Zal Jesse het zelf gaan geloven? En volhouden? Dat is niet vanzelfsprekend, met tegenwoordig meer mensen die zich niet religieus noemen dan wel. De angst kan je om het hart slaan.
Angst, we komen die ook tegen in het bijbelverhaal van vanmorgen. Het volk Israël staat voor de grens van Kanaän, het beloofde land. Na de lange en enerverende tocht door de woestijn staan ze op het punt om het binnen te trekken. Maar dat zal niet zomaar gaan. Eerst zal het verkend moeten worden: hoe is het? Qua vruchtbaarheid? Qua bewoonbaarheid? Qua tegenstand? God geeft opdracht om uit elke stam één persoon aan te wijzen. In totaal 12 man dus.
Veertig dagen duurt deze verkenningstocht. Veertig dagen staat in de Bijbel ook voor beproeving. Jezus was veertig dagen in de woestijn, en werd daar verzocht. Veertig dagen was Mozes op de berg en het volk werd ook beproefd: kunnen ze op deze God aan, die ze niet zien? En nu zijn die verkenners veertig dagen weg. Wat zal de uitkomst zijn van hun bevindingen, van deze proeftijd: vertrouwen of angst?
Na die veertig dagen komen ze terug en brengen verslag uit. Ze hebben goed en slecht nieuws. Eerst het goede nieuws: ‘Het is een land van melk en honing. Deze vruchten groeien er!’ Ze laten een enorme druiventros zien, die door twee man gedragen moet worden. En ook nog overheerlijke granaatappels en vijgen. Maar dan komt er een groot MAAR: het slechte nieuws: de bevolking van het land is sterk, hun steden zijn versterkt en groot. Er wonen vijandige volken. Het land verslindt z’n inwoners, m.a.w. je loopt een groot risico gauw dood te gaan. En tot overmaat van ramp zijn er Enakieten, grote mensen. Ze noemen hen zelfs ‘reuzen’. En ze gebruiken daar een woord voor dat verder alleen nog maar in Genesis 6 voorkomt, en daar wordt het gebruikt voor monsterlijk grote mensen, die een soort halfgoden zijn. Angstaanjagend dus.
Angst is dus ook bij hen de motor. En angst maakt de dingen groter dan ze zijn. Die Enakieten worden in hun beleving vreselijke reuzen. Het land was deels ook dunbevolkt, maar zij stellen het voor alsof het één groot onneembaar fort is. In die veertig dagen proeftijd heeft angst het dus bij hen gewonnen van vertrouwen. Ze hebben er geen enkele fiducie in (vers 31): ‘We kunnen het volk niet aanvallen. Het is te sterk voor ons.’ Een duidelijk negatief reisadvies dus.
Angst maakt niet alleen alles groter, maar jezelf juist kleiner (vers 33): ‘Vergeleken bij dat volk van reuzen voelden wij ons maar nietige sprinkhanen, en veel meer zullen we in hun ogen ook niet geweest zijn.’ Hun moed, hun vertrouwen, is ineengeschrompeld.
Die angst werkt besmettelijk bij het volk. ‘Angst houdt ons allemaal in 1 rij’ zong Roger Waters. De Israëlieten worden allemaal besmet door die angst. Sterker nog: ze zijn wanhopig en ze beginnen zich te beklagen: ‘Waren we maar in Egypte gestorven, of hier in de woestijn. Waarom brengt God ons hiernaartoe? Om hier alsnog gedood te worden door die inwoners van het land? Om daar onze vrouwen en kinderen gekidnapt te zien worden?’ Ze willen Mozes zelfs aan de kant zetten, een nieuwe leider kiezen en terug naar Egypte. De angst, de wanhoop, leidt tot rebellie, tegen Mozes, ten diepste tegen God. Ze hebben in Hem geen vertrouwen.
Maar twee van de twaalf verkenners springen in de bres, voor Mozes, voor God. Het zijn Jozua en Kaleb. Twee van de twaalf: een kleine minderheid. Dus ook toen al…
Als reactie op dit wantrouwen, deze schoffering van God door het volk, scheuren ze hun kleren: als uiting van hun ontsteltenis. En dan brengen zij hun verslag uit. Ook zij beginnen bij het goede nieuws, maar het blijft goed nieuws. Waarom? Ze zijn toch net als die tien door hetzelfde land getrokken? Ze hebben toch hetzelfde gezien? Zeker, het waren dezelfde omstandigheden, dezelfde feiten. Maar hoe weeg je die? Hoe kijk je? Vanuit je eigen perspectief of vanuit Gods perspectief?
Jozua en Kaleb hebben verkend vanuit Gods perspectief. Dat merk je eigenlijk direct al uit de eerste zin van hun verslag (vers 7): ‘Het land dat wij op onze verkenningstocht doorkruist hebben is een buitengewoon goed land.’ Letterlijk staat er ‘zeer goed’, ‘zeer tov’ in het Hebreeuws. Weet je waar we in de Bijbel die woorden het eerst tegenkomen? In het scheppingsverhaal! Als God over z’n schepping concludeert dat ze zeer goed, zeer ‘tov’ is. In dat perspectief – van God zelf! – hebben Jozua en Kaleb dus ook Kanaän gezien en gewogen. En dat geven ze door aan het volk. Als een goede boodschap. Als een blijde boodschap. Deze verkenners zijn eigenlijk pure evangelisten!
En nemen wij dat ook ter harte? Om net als Jozua en Kaleb het goede te zien, de zegeningen? En die te tellen, één voor één. Dat is wel een geweldig medicijn tegen angst: om niet te kijken vanuit je eigen, beperkte perspectief, maar vanuit Gods perspectief. Dan zie je het goede. Dan waardeer je bijvoorbeeld dat nieuwe leven dat je in je kind is toevertrouwd: zo verlangd, zo kostbaar. Dan zie je mensen om je heen, die er voor je zijn, die voor je bidden, die een helpende hand toesteken als het nodig is. Dan zie je dat wat dankbaar stemt, dat wat een glimlach op je gezicht tovert, en een warm gevoel van binnen.
Ja, dan ontdek je vooral Gods goedheid. Of zoals Jozua en Kaleb het zeggen (vers 8): ‘Als de HEER ons goedgezind is, zal Hij ons erheen brengen en het ons geven.’ Hij heeft ons toch tot hier gebracht?! Hij heeft ons dit land toch zelf beloofd. Daaruit blijkt toch zijn goedgezindheid?!
Twijfel jij aan Gods goedheid? Of Hij u goedgezind is? Maar je hebt toch de groet gehoord aan het begin van de kerkdienst: ‘Genade zij u en vrede.’ Het waren de eerste woorden namens God zelf. Zeer persoonlijk. Persoonlijker kan niet: voor u, voor jou. En wat waren die woorden? Afwijzing, veroordeling, een sneer, een dreun? Nee!! ‘Genade voor u, en vrede!’ En om dat nog eens extra te onderstrepen was daar de doop. De doop van Jesse, maar die ons ook herinnerde aan die van onszelf. Dat onuitwisbare moment dat onze naam die in één adem werd genoemd, werd verbonden, met die van God zelf. God die daarmee zei: ‘Vergeet het niet, vergeet het nooit: mijn verbond met jou staat vast. Mijn liefde is zo wijd als de aarde. Mijn trouw zo hoog als de hemel. Mijn vergeving zo diep als de zee. Zo zeker als dat water vloeide, als die woorden klonken bij de doop, zo zeker is dat!!
Ja, dat vraagt wel om geloof, om vertrouwen. Dat is het cruciale verschil tussen Jozua en Kaleb aan de ene kant en die tien andere verkenners aan de andere kant. Die laatsten vergelijken zichzelf met die reuzen (en ze schrompelen ineen tot sprinkhanen). Jozua en Kaleb vergelijken die reuzen met God. Ze gaan niet af op wat je ziet, maar op wat God zegt en belooft. In het eerste vers van hoofdstuk 13 zei God het klip en klaar: ‘Kanaän is het land dat Ik de Israëlieten zal geven.’ Dat is de belofte. Ze hoeven dus niet in eigen kracht te gaan. Ze mogen vertrouwen op de belofte dat de Here God zelf het zal geven. Ze hoeven het land niet te bezien vanuit hun perspectief, maar vanuit Gods perspectief!
Dat geldt ook voor jullie, Tom en Esther: als je op die weg die voor je ligt, de weg van het grootbrengen van Jesse, de weg van de geloofsopvoeding, als je daar misschien ook wel angstaanjagende reuzen vreest, kijk dan met Gods ogen. Hij heeft het je vanmorgen zelf aangereikt in de doop: ‘Ik de HEER ben erbij. Je bent mijn bondgenoot.’ Die doop is dus een machtig wapen tegen de angst, tegen de onzekerheid, tegen de twijfel. Niet alleen vandaag. Maar telkens weer. Niet alleen voor Tom en Esther trouwens, maar voor ons allemaal.
Als je zo kijkt vanuit Gods perspectief, als je in vertrouwen je hand legt op Zijn beloften, dan mag de angst wijken, dan mag je zijn goedheid ontdekken. Of zoals Martin Luther King het ooit kernachtig zei: ‘Angst klopte op de deur. Geloof deed open. Er was niemand.’
Ja, angst klopte op de deur. Want angst is er nu eenmaal. In zoveel varianten. We begonnen er de preek ook mee. Angst is menselijk. Waarom zou er anders, heb ik me laten vertellen, 365 keer ‘Vrees niet – Wees niet bang’ in de Bijbel staan. In ons tekstgedeelte ook twee keer, kort achter elkaar. 365 keer totaal dus. Voor elke dag blijkbaar. Want elke dag kan de angst voor de deur staan. Maar we zijn niet weerloos. Met onze hand op Gods beloften, in het geloof, mogen we de deur opendoen. Om te ontdekken dat er niemand staat…
Ik merkte dat deze week op bijzondere wijze bij onze beide vaders. Allebei liggen ze in het ziekenhuis. Bij allebei was het spannend, heel spannend. Pa de Hek kwam op de IC terecht. Zijn nieren deden niets meer. We dachten: daar gaat hij. Maar toen hij godzijdank bijkwam, zei hij: ‘De Heer was zo dichtbij me. Ik was helemaal niet bang.’ Te midden van alle onzekerheid wist hij zich door Christus vastgehouden en kon hij alles loslaten. En daar getuigt hij nu van – trouwens al die hele periode – want dat gunt hij een ieder. En zoals hij zelf zei: ‘Hoe moeilijk ook, het heeft mijn band met God verdiept, versterkt.’
Pa van den Berg ligt er ook, in hetzelfde ziekenhuis. Al weken intussen. ‘Het is een uitputtingsslag’, zei hij. Ik las uit Jesaja over de Here God die niet moe en mat wordt en de kracht vernieuwt van hen die geen krachten hebben. Sterker nog: ze zullen opstijgen als arenden en niet moe noch mat worden. Dat is een belofte. Fysiek voelde hij er weinig van, maar z’n ogen begonnen te stralen: ‘Ja, die kracht zal ik zeker putten. Want God is goed.’ Niet voelen, niet zien, en toch geloven. Dat schept een weg. Een weg om te gaan, met Hem, door Hem.
Helaas, het volk kiest een andere weg. Ze willen Jozua en Kaleb stenigen. Deze vinden bescherming in Gods tent. Gods reactie is radicaal: als het volk niet wil, zich door angst laat gijzelen en zo onvrij blijft, dan zullen ze het land niet binnengaan, maar een nieuwe louteringsperiode (van veertig jaar) door de woestijn moeten. Pas een nieuwe generatie zal het beloofde land in mogen. Én Jozua en Kaleb. Zij zullen dan mee mogen, omdat zij bleven vertrouwen.
Ja, Jozua. In Numeri 13 vernemen we ook – we hebben het vanmorgen alleen niet gelezen – dat Jozua eerst Hosea heette. ‘Bevrijder’ betekent dat. Maar Mozes had hem een andere naam gegeven: Jozua – ‘de HERE bevrijdt’ betekent dat. Daar vind je eigenlijk al het geheim: hoe Jozua het van de HERE verwachtte, alles in Zijn perspectief wilde bezien en zo vertrouwde op Zijn belofte. In het Hebreeuws is Jozua Jehoesjoeah. Dezelfde naam die Jezus had, als je zijn naam in zijn moerstaal uitspreekt. Ja, deze Jozua, deze Jehoesjoeah – Jezus – is dé Bevrijder, de Heer die bevrijdt. Hij bleef vertrouwen, tot het bittere eind. Hij bleef gehoorzaam tot in de dood aan het kruis. Zo verzoende Hij onze schuld. Zo baande Hij de weg, naar Gods koninkrijk.
Jozua’s kompaan is Kaleb. ‘Hond’ betekent dat. Dat klinkt een stuk minder verheven. Totdat ik bij Kohlbrügge een prachtige uitleg las, ergens in een boekje over de Catechismus bij de vraag: ‘Wie komen er in het Beloofde Land?’ Kohlbrügges antwoord luidt: ‘Jozua en Kaleb, Jezus en ik, zijn hond. Jezus en ik, onafscheidelijk met Hem verbonden. Hij gaat mij voor en ik volg Hem na. Hij stuurt mij er op uit en gaat met me mee. Hij roept me bij name. En ik ken Hem, want Hij is mijn trouwe metgezel.’
Ja, zo wil ik wel een Kaleb, een hond, zijn. Onafscheidelijk met Hem verbonden. En u? En jij?
Dan mag je zingen, dan kun je zingen:
Stil mijn ziel wees stil, en wees niet bang
voor de onzekerheid van morgen.
God omgeeft je steeds, Hij is er bij,
in je beproevingen en zorgen.
God, U bent mijn God
en ik vertrouw op U en zal niet wankelen
Vredevorst, vernieuw een vaste geest binnen in mij
die rust in U alleen
Amen
zingen Opwekking 717
dankgebed en voorbeden
inzameling van de gaven
zingen Gezang 442:1,2
zegen
zingen (als gezongen amen) Gezang 456:3
0 Reacties