orgelspel

mededelingen

zingen           Psalm 99:1

stil gebed

votum en groet

openingstekst         ‘Gelukkig de knechten die de heer bij zijn komst wakend aantreft. Ik verzeker jullie: hij zal zijn gordel omdoen, hen voor de maaltijd nodigen en hen bedienen. Gelukkig
degenen die hij zo aantreft, ook al komt hij midden in de nacht of kort voor het aanbreken van de dag. Besef wel: als de heer des huizes had geweten op welk uur de dief zou komen, dan zou hij niet in zijn huis hebben laten inbreken. Ook jullie moeten klaarstaan, want de Mensenzoon komt op een tijdstip waarop je het niet verwacht.’ (Lukas 12:37-40)

zingen           Gezang 295:1,4,5

gebed om de verlichting met de Heilige Geest 

schriftlezing            Openbaring 16

zingen    Psalm 105:9,10

verkondiging

Gemeente van Jezus Christus,

Er zijn van die geluiden die gaan door merg en been: een piepend krijtje op een schoolbord, een krassende vork op een eetbord, een snerpende slijptol, de ijzingwekkende muziek uit de film Psycho van Hitchcock. Het kippenvel verschijnt op je armen. Je krimpt in elkaar.

Geldt dat ook niet voor die zeven schalen die in ons tekstgedeelte worden leeggegoten? Schalen tot de rand gevuld met Gods woede. Zijn grimmige oordelen. Dood en verderf zaaien die. Onder mens en dier. Wie kan dit lezen zonder kippenvel?! Wie krimpt niet in elkaar als-ie dit alles hoort?!
‘Had je dit niet beter kunnen overslaan, dominee?’

Tom Wright schrijft in zijn boekje over Openbaring: ‘We zouden allemaal veel liever leven in een wereld zonder toorn. We zouden allemaal veel liever een God bedenken zonder toorn. De hoofdstroom van het westerse christendom heeft in feite exact dat gedaan – met alle gevolgen van dien.’
Richard Niebuhr beschreef de boodschap van dat christendom eens heel raak: ‘Een God zonder toorn bracht mensen zonder zonde in een koninkrijk zonder oordeel met behulp van een Christus zonder kruis.’ En dan schrijft Tom Wright: ‘Dat is nogal vernietigend. We zouden veel liever zo’n ‘evangelie’ willen, maar het is bepaald niet het evangelie waarmee we te maken hebben.’

Helemaal right van die Tom Wright! Want een God zonder toorn, mensen zonder zonde, een koninkrijk zonder oordeel, en een Christus zonder kruis, komen we inderdaad niet in de Bijbel tegen. O nee, daar komen juist al deze noties keer op keer voor. Ja, ook de toorn en het oordeel. Niet alleen in het Oude Testament, maar ook in het Evangelie, ook bij Jezus zelf. Hij sprak immers uitgebreid over het laatste oordeel. Dat geldt ook voor de brieven van het Nieuwe Testament. En niet in de laatste plaats dus Openbaring.
‘En’, voegt Tom Wright er nog aan toe: ‘Een ‘evangelie’ zonder toorn, zonder oordeel, past zeker niet bij de wereld waarmee we te maken hebben. Dat is het probleem. In elk gezin, elk bedrijf, elk land – in elke organisatie, of systeem van welke aard dan ook – is er sprake van grote problemen. Dingen gaan verkeerd. Menselijke trots, hebzucht, angst of achterdocht krijgen de overhand. En als het niet opgespoord, benoemd en aangepakt wordt, zal het alleen maar erger worden. Als het kwaad ongehinderd zijn gang kan gaan, kan het zelfs worden toegejuicht als een nieuwe levenswijze…’

Tot zover Tom Wright. Hij zet Gods toorn en oordelen in een bevrijdend perspectief: gelukkig dat er oordelen van God zijn! Dat Hij het kwaad niet ongehinderd z’n gang laat gaan. Dat het Hem niet onverschillig laat, maar dat Hij er helemaal bij betrokken is, dat het Hem diep raakt. Vorige week hoorden we al dat die woede van God nog beter met ‘hartstocht’ vertaald kan worden. Zoals de Naardense Bijbel doet. De Here God is hartstochtelijk bewogen om het kwaad op te sporen, te benoemen en aan te pakken. Onrecht en liefdeloosheid laten Hem niet onbewogen. Integendeel! Vandaar die zeven schalen met Gods vurige hartstocht, die leeggegoten worden. Vanwege zijn diepe verlangen om zijn wereld te louteren, zijn koninkrijk van vrede en gerechtigheid te laten baanbreken.

En vergeet niet waar het in het visioen van vanavond allemaal begint (vers 1): ‘Toen hoorde ik een luide stem uit de tempel komen.’ Dáár wordt de opdracht aan die engelen met hun schalen gegeven. De tempel, het hemels heiligdom, of zoals dat in het vorige hoofdstuk wordt genoemd: ‘de verbondstent.’
Vergeet dat nooit, gemeente: het hart van alles is en blijft Gods verbond, zijn diepe en onopgeefbare verbondenheid met zijn schepping. Dat is ook de motor, als ik het zo zeggen mag, van zijn oordelen, van die engelen die er nu op uit gezonden worden met die schalen.
De tempel is in de Bijbel ook de plek waar verzoening wordt gedaan. Daar is God op uit. Hartstochtelijk. Hij wil niet dat iemand verloren gaat. Hij wil ons behouden. ‘Want alzo lief had God de wereld…’, lezen we in het evangelie dat Johannes mocht schrijven, een kerntekst daaruit. En die blijft voluit staan, ook nu Johannes dat andere boek mag schrijven: Openbaring. Ja, God is niet veranderd. Hij ís liefde.
Maar die liefde – en ook dat hoorden we vorige week – heeft wel een scherpe spits, een vurig uiteinde: en dat is zijn toorn. Als mensen zijn liefde afwijzen, als ze willens en wetens die verzoening niet willen, maar door blijven gaan met zondigen, met ingaan tegen Gods goede bedoelingen, als ze zich juist in laten palmen door het Beest, oftewel Gods tegenstander, de Antichrist, dan krijgen ze te maken met die scherpe spits van Gods liefde, met zijn toorn, met zijn oordelen.

En dat zien we dan ook gebeuren in ons tekstgedeelte, als die schalen, één voor één, worden leeggegoten.
Misschien denkt u: die oordelen komen me wel bekend voor. Dat klopt. In hoofdstuk 8 en 9 zien we namelijk gelijkende oordelen, bij die bazuinen die daar geblazen worden.
Een kerkenraadslid verzuchtte pas: ‘Er zit wel veel herhaling in dat Openbaring.’ Ook dat klopt. Openbaring heeft iets van een spiraal, maar dan wel steeds heftiger, steeds intenser. Bij die bazuinen ging het om een derde van de wereld dat getroffen wordt, maar nu bij die schalen betreft het de hele wereld. Bovendien worden die schalen ook nog eens, bijna in één beweging, achter elkaar leeggegoten. Bijna als met bakken tegelijk dus.

Die eerste vijf schalen doen trouwens, net als bij die bazuinen, sterk aan de Egyptische plagen denken. Toen Israël daar in Egypte vreselijk onderdrukt werd, kon de Here God het op een gegeven moment niet meer aanzien. Hun geroep  raakte Hem diep. Z’n hartstocht ontvlamde. En via zijn knechten Mozes en Aäron beval Hij de farao van Egypte zijn volk te laten gaan. Maar farao weigerde, keer op keer. En toen werd zijn land en volk zwaar getroffen: door o.a. water dat in bloed veranderde, door zweren, door kikkers overal, door een diepe duisternis.
Ja, juist die plagen komen in ons tekstgedeelte terug. Want het is net als met die farao. Die riep die oordelen namelijk over zichzelf af, door zich te verharden, zich te verzetten tegen God. Door voor zijn eigen macht en koninkrijk te kiezen. En de Israëlieten nóg meer te onderdrukken. En toen greep God in.
Zo is het hier ook. De mensen hebben zich van God afgekeerd. Ze hebben zich aan het Beest en zijn snode plannen overgegeven. Ze hebben christenen vervolgd en gedood. Ze hebben zich vergrepen aan Gods goede schepping, hebben zijn goedheid in de wind geslagen. En dan grijpt God in.
En dan lijkt het wel alsof de natuur zelf recalcitrant wordt, alsof de schepping steigert. De zee wordt bloed. Rivieren en waterbronnen idem dito. Alle leven sterft. Ziekten breken uit. De zon wordt feller en feller. Een verzengende hitte. Ondraaglijk.

Zie je dit vandaag de dag ook niet gebeuren, gemeente? Dat de natuur kan steigeren, als we zo door blijven gaan met deze te verkwanselen, te vervuilen, te verwoesten zelfs, ja: dan keert die schepping zich tegen ons. Dan raakt het klimaat ontregeld. De steeds vaker voorkomende hittegolven, de ongelooflijke hoosbuien en overstromingen, de immense bosbranden, telkens weer nieuwe ziekten en epidemieën, de toenemende spanningen en conflicten op geopolitiek niveau. De dreiging zelfs van een Derde Wereldoorlog. Zouden het geen oordelen kunnen zijn die wij mensen zelf over ons afroepen?
Ja, niet alleen de natuur, maar ook de volkerenwereld doet mee. In de taal en beelden van toen wordt dat aanschouwelijk gemaakt bij de zesde schaal. De rivier de Eufraat komt droog te staan. De Eufraat was de natuurlijke grens in het oostelijke deel van het Romeinse Rijk. Daarachter had je de Parthen, een volk dat gevreesd werd, onder andere vanwege zijn zeer geoefende ruiters. Maar door de droge bedding van de rivier kunnen ze het Romeinse Rijk zo binnenstromen. En werd dat wereldrijk van de Romeinen uiteindelijk ook niet vanuit oostelijke richting onder de voet gelopen?
Over oosten gesproken… Ook vandaag de dag wordt daar vanuit het Westen met argusogen naar gekeken. Naar het Rusland van Poetin. We hebben gezien tot wat dat in staat is. Maar verder in het oosten ligt ook nog China, een immens rijk, qua aantallen, maar ook qua economische en militaire macht, en hoe het z’n macht probeert te vergroten. Overal.

En die kikkers uit de Egyptische plagen blijken hier in dit visioen drie onreine geesten te zijn, die alles te maken hebben met de tegenstander van God, met de draak, het beest en de valse profeet: die demonische drie-eenheid, die we in hoofdstuk 12 en 13 al tegengekomen waren. In codetaal stonden die, ontdekten we toen, voor het Romeinse Rijk en z’n keizercultus, waar de eerste lezers van Openbaring, de christenen toen, zo onder te lijden hadden. Die drie kikvorsen kunnen staan voor de drie machthebbers die in het vacuüm stapten toen er even geen keizer was in het Romeinse Rijk.
Maar tegelijk is het ook tekenend hoe juist ook op politiek niveau mensen, hele volken, ingepalmd kunnen worden door glibberige, listige leiders of systemen. Voorbeelden te over, toen én nu. Waarbij altijd weer mensen worden weggezet, worden gediscrimineerd, worden onderdrukt. Omdat ze anders zijn, tot zondebok worden gemaakt, vanwege hun geloof, hun afkomst, enz.

Maar het kwaad heeft niet het laatste woord. Het gaat uiteindelijk aan zichzelf kapot. De Here God laat het blijkbaar uitwoeden. Hij trekt zijn handen terug, alsof Hij zeggen wil: ‘Als jullie dan echt zonder Mij willen, je zo tegen mijn liefde, tegen mijn vrede, tegen mijn Koninkrijk verzetten, je zo vergrijpt aan mijn schepping,: nou ga je gang.’ Waardoor het steeds onleefbaarder wordt. Mensen worden radeloos. Hebben pijn. Zijn wanhopig. Het zijn schrille tonen die hier in het visioen klinken. Aangrijpend.
Maar wat is de reactie van hen die hierdoor getroffen worden? Ook dat is een refrein. Je leest het in vers 9, in vers 11 en vers 21: ‘De mensen lasterden God.’ Ze beginnen te vloeken, God te verwensen. Nee, ze tonen geen berouw. Ze keren niet op hun schreden terug. Ze bekeren zich niet. Ze breken niet met het leven dat ze leiden.
Aangrijpend, gemeente. Dat kan gebeuren met mensen. Ze geloven niet in Gods bestaan. Ze hebben Hem ook helemaal niet nodig. Ze kunnen het zelf wel. Denken ze. Maar als er dan iets verschrikkelijks gebeurt, dan moet God het ontgelden. Hem die ze nooit ergens bij betrokken, krijgt het nu te horen. Nee, nood leert niet alleen bidden. Mensen kunnen er ook hartgrondig door gaan vloeken. God verwensen: ‘Met zo’n God wil ik niks te maken hebben. Hoe kan Hij dit nu laten gebeuren! Als dat nu een God van liefde is. Dan hoeft dat voor mij niet.’
Lijden, verschrikkingen, oordelen – dat kan, zei C.S. Lewis eens, ook Gods megafoon zijn. Waarmee Hij ons toeroept. Ons tot zich roept.
Want laat dit duidelijk zijn: mensen mogen dan niet terugkeren op hun schreden, zich niet bekeren, God zelf wil wel anders. De schalen zijn immers gevuld met Gods hartstocht. Het gaat Hem om zijn Koninkrijk, om een vernieuwde hemel en aarde. En wil je daarbij horen? Of niet?

Zo’n signaal is vers 15 ook. Woorden opeens van Jezus Christus zelf. Het lijkt wel alsof dat er later tussengeschoven is, want vers 14 en 16 gaan naadloos in elkaar over. ‘Ze’ uit vers 16 verwijst direct terug naar die drie demonische geesten die op kikvorsen lijken uit vers 14.
Er zijn dan ook uitleggers die vers 15 als een latere toevoeging zien. Ik weet het niet. Ik zie het eerder als een directe aanspraak tot de gelovigen, tot ons. Je zou namelijk kunnen denken: Ach, die oordelen gaan over degenen die het Beest aanbidden, die zich niets van God aantrekken. En die bij tegenwerking juist Hem gaan lasteren. Nou, zo ben ik niet.
Zo’n hoofdstuk als vanavond staat toch ver van je bed. Je weet niet goed wat je ermee aan moet. En zo dreig je in slaap te sukkelen.

Ik moest denken aan een voorval uit mijn studietijd. Ik was een echte spoorstudent. Samen met een andere theologiestudent treinde ik elke dag vanuit Waddinxveen naar Utrecht, over Gouda natuurlijk. Dan kan het gebeuren dat in de trein de gespreksstof even op is, dat je wat door het treinraampje naar buiten tuurt en … in slaap valt. Tot ik opeens door een conducteur wakker gestoten werd. Bleek de intercity al bij Rotterdam-Alexander te zijn. Al slapend was ik Gouda voorbijgereden. Dat gold trouwens voor ons beiden. Beschaamd stamelden we wat en pakten de eerstvolgende trein terug. Terug naar Gouda en vervolgens naar Waddinxveen.

Nou, zo kunnen we ons dus ook geestelijk in slaap laten sussen. En daarom richt Christus zich persoonlijk tot ons met dat 15e vers: ‘Ik kom onverwacht als een dief.’
Onverwacht… Een dief stuurt inderdaad geen datumprikker om z’n inbraak te plannen of een appje om z’n komst aan te kondigen. Nee, die komt onverwacht. Zo zal Jezus’ komst ook zijn. Niemand weet wanneer. Alleen de Vader in de hemel. Maar de cruciale vraag is: ben je wakker? Ben je er klaar voor?
‘Gelukkig is wie wakker blijft.’ ‘Zalig is hij die waakt’, kun je ook vertalen. Het is een zaligspreking. Zeven stuks vind je daarvan in Openbaring. Dit is de derde. De vorige vonden we in hoofdstuk 14: ‘Zalig de doden die in de Here sterven van nu af aan’, luidde die. Maar hier gaat het om de tijd voor je dood. Om te waken. Om bereid te zijn. Of zoals die zaligspreking vervolgt: ‘Wie zijn kleren aanhoudt, en niet naakt rondloopt en zich zal moeten schamen.’ Die kleding staat symbool voor met Jezus Christus bekleed zijn. Als Hij je Heer is, als je in Hem gelooft, op Hem hoopt en vertrouwt, als je Hem liefhebt en volgt, dan ben je met Hem bekleed. Dan ben je met Hem omhuld. Dan ziet de Vader als Hij naar je kijkt Zijn eigen Zoon. En Hij ziet niets liever. En dan kan niets je schaden en niets je van zijn liefde scheiden. Ook die oordelen ten diepste niet. O ja, dan ben je zalig, heel gelukkig.
Tegelijk staat die kleding in het boek Openbaring ook symbool voor de vrucht van het geloof, de werken zeg maar. Je leest dat in hoofdstuk 19: ‘De bruid (dus de gelovigen) mag zich kleden in zuiver, stralend linnen. Dat linnen staat voor al het goede dat gedaan is door de heiligen.’
Om maar aan te geven dat ze onlosmakelijk bij elkaar horen: geloof en werken, leer en leven, verticaal en horizontaal, liefde tot de Heer en liefde tot de ander. Als die uit elkaar gehaald worden, als de één ontbreekt, sluit die kleding niet en sta je alsnog in je nakie. En dat is zonde, eeuwig zonde.

Dus lieve mensen, laat je niet in slaap sussen. Denk niet: het duurt nu al zo lang. Of het gaat mijn deur wel voorbij. Nee, die oordelen gaan uiteindelijk over de hele wereld. En in één van de brieven staat dat de oordelen bij Gods huis beginnen. Ook ons leven kan staan schudden op z’n grondvesten. Ook aan ons kan getrokken worden. Ook wij kunnen verslappen. We zijn niets beter dan anderen.
Dus laat je wakker schudden. Laat je bemoedigen door Jezus’ zaligspreking. Dat je gelukkig bent en gelukkig blijft als je je met Hem bekleedt, Hem volgt en leeft in  de stijl van zijn Koninkrijk. Dus zuinig bent op zijn schepping. Goed doet aan anderen. Bereid bent om Hem te ontmoeten.

Over Hem – mens onder de mensen en hoogste Heer – dichtte Jan Willem Schulte Nordholt:

Een joodse man van het jaar nul,
die amper drieëndertig jaren,
gestorven is voor onze schuld
toen wij nog Batavieren waren.

Ja, sterker nog, die eenmaal dood
en in een diepe rots geborgen
zou zijn verrezen levensgroot
met lijf en ziel een voorjaarsmorgen.

Die was gezien, gehoord, betast,
en toen ten hemel opgevaren
waar Hij regeert in eeuwigheid.

Die eens ons als een dief verrast
wie weet na hoeveel duizend jaren,
wie weet vannacht. Hij kent de tijd.

Amen

zingen           Gezang 285:1,2,4

geloofsbelijdenis

zingen           Evangelische Liedbundel 341

gebed             Zoekend naar toekomst van Ds. André Troost

‘Zoekend naar toekomst
tast ik, God, naar U.
Ik weet niet hoe ik verder moet –
Gij weet een weg, altijd
ik word belaagd door leugens –
Gij kent de waarheid
ik word bedreigd door de dood –
Gij bewaart mijn leven
ik zie geen hand voor ogen –
Gij ontsteekt mijn licht.
Ik kom om van de honger –
Gij deelt met mij Uw brood
ik sterf van de dorst –
Gij schenkt mij levend water
ik ben bang voor dieven en rovers –
Gij sluit mijn deur
ik dwaal bij U vandaan –
Gij blijft de goede herder.
Draag ik geen vrucht –
Gij bent mijn wijnstok
en als mijn lichaam vergaat
zijt Gij mijn opstanding, mijn leven.
Zoekend naar toekomst
ben ik thuis, mijn God – bij U.

inzameling van de gaven       

slotlied          Psalm 99:8

zegen

orgelspel