afkondigingen

aanvangslied         Opwekking 599

stil gebed

votum en groet

Aanvangstekst  ‘Jezus zei tegen hen: ‘Laat de kinderen bij me komen, houd ze niet tegen, want het Koninkrijk van God behoort toe aan wie is zoals zij.’’ (Markus 10:14)

zingen         Gezang 335:1,2

de dopeling wordt binnengebracht

lezing doopformulier en geloofsbelijdenis en gebed 

beantwoorden van de doopvragen

zingen         Gezang 335:3,5

kindermoment
Ik heb weer iets meegenomen. Het is een stukje zeep. Maar niet zomaar zeep, nee: het is Franse zeep. Als wij op vakantie zijn, en we zien ergens op een markt een kraampje met zulke zeep (in allerlei geuren) dan slaan we er een boel van in. Dan kunnen we ons thuis het hele jaar met zulke lekkere zeep wassen… Dit is het laatste stukje dat we vorig jaar kochten. Gelukkig maar dat we vrijdag weer naar Frankrijk gaan. Dan kunnen we weer een nieuwe voorraad inslaan! Maar wie heeft er een idee wat dit stukje zeep voor een geur heeft, waar dit naar ruikt?
Er staat op ‘Fleur des iles’. Dat is Frans. En dat betekent ‘bloemeneilanden.’ Weet je wat ik ergens las over deze zeep? ‘Een zeep met het parfum van de Tiarebloem, dè bloem van Tahiti, op de achtergrond. Deze fijn geurende zeep geeft u een gevoel van zon en zandstranden met wuivende palmbomen.’ Als je ruikt, zie je dan het strand en de palmbomen?
Hoe dan ook, zeep gebruik je om weer schoon te worden. Maar stel je voor je hebt inkt op je broek gekregen of smeer van je ketting. Krijg je dat met zulke zeep er uit? Nee, dan heb je sterker spul nodig en soms helpt dat ook niet.
Vandaag gaat het in de doop over iets dat er met geen zeep af te krijgen is, onze vuiligheid van binnen zeg maar. Wat zou ik daar mee bedoelen? Onze zonden. De slechte dingen die we doen, maar ook het verkeerde dat we zeggen en denken. Waar de Here God verdriet over heeft, waar we andere kinderen of je vader of moeder verdrietig mee maken. Die zonden. Die krijg je er niet af met zeep, en ook niet met water. Nee, dat water van de doop wijst ergens anders naar, naar Iemand anders. Weten jullie Wie? De Here Jezus. Hij kan wel al onze zonden, al die vuiligheid vergeven. Dat belooft Hij al aan de kleine Jiska bij de doop en dat belooft Hij ook aan ons….

bediening van de Heilige Doop aan Jiska Elisabeth Visser (Psalm 40:6)

zingen         (staande) Gezang 335:6,9

vraag aan de gemeente

de doopkaars wordt overhandigd door ouderling van dienst

felicitatie     

dankgebed en gebed om de verlichting met de Heilige Geest

schriftlezing          Psalm 87

zingen         Psalm 87: 1e couplet gezamenlijk, 2e vrouwen, 3e mannen en 4e gezamenlijk

tekstlezing    ‘Bij de namen van de volken schrijft de HEER: ‘Dit volk is hier geboren.’ En dansend zingen zij: ‘Mijn bronnen zijn alleen in u.’’ (Psalm 87:5,6)

verkondiging    Thema: ‘Wat een ontvangst!’

Gemeente van Jezus Christus, Christian en Janneke,

Meestal de dag na de geboorte ga je als vader naar het stadhuis: je kind aangeven bij de burgerlijke stand. Je hebt het trouwboekje bij je en misschien wel het geboortekaartje voor alle exacte gegevens. Ja, dat laatste is wel belangrijk, dat het bijvoorbeeld Jiska Elisabeth is. Elisabeth met een S. Ik schreef het zelf n.l. verkeerd in het kerkblad en kreeg met het oog op deze doopdienst nog een extra mailtje van Christian (met één A trouwens; ook dat heb ik door schade en schande geleerd – Janneke is gelukkig een eenvoudiger naam), maar hij stuurde mij een extra mailtje waarin ik subtiel en liefdevol gewezen werd op die S in Elisabeth. En Christian zal er zelf vast extra op gelet hebben bij het aangeven van zijn dochter. Ze zal niet de eerste zijn die uiteindelijk toch net een andere naam krijgt dan de bedoeling was, omdat de ambtenaar van de burgerlijke stand ook niet goed oplette…
Maar goed, het is natuurlijk een heel belangrijk gebeuren: je kind aangeven. Want daarmee wordt hij of zij een officiële inwoner van de burgerlijke gemeente, van het Koninkrijk der Nederlanden uiteindelijk.

In de tijd van het Oude Israël gebeurde het aangeven bij de stadspoort. De poort was toen een hele belangrijke plek. Daar werd rechtgesproken. Daar werden contracten afgesloten. Een hele centrale plaats dus. Als vader van je kersverse kind ging je daar dan ook naar toe om het aan te geven. Op een grote boekrol werd die naam opgeschreven: een nieuwe inwoner van de stad!

Psalm 87 neemt ons in gedachten ook mee naar de stadspoort. De poort van Sion, Jeruzalem is dat. Daar zit de Here God, bij wijze van spreken. Hij schrijft mensen in, in het geboorteregister. Mensen overal vandaan.
‘Waar komt u vandaan? Egypte? Goed, voor Mij bent u een geboren Jeruzalemmer. En u? Uit Filestea, het land van de Filistijnen? Ook u bent vanaf nu officieel een inwoner van Sion.’ Dat gebeurt hier in de Psalm. Mensen uit andere volken dan Israël worden toch bij dit volk geteld, er officieel toe gerekend, ingeschreven bij de burgerlijke stand van Sion. Wat een ontvangst!

‘Ja, dat is heel mooi, maar hier kun je toch aan merken dat zo’n Psalm een gedicht is. Poëtische overdrijving noem je dit toch?! Dit kan toch niet echt waar zijn?! Egypte? Want dat wordt bedoeld met Rahab, uit vers 4. Maar weet u wat Rahab letterlijk betekent: draak! Een naam, waarmee Egypte in al zijn duisternis en vijandschap getekend wordt. Denk maar aan die monsterlijke farao die de Israëlieten als slaven onderdrukte, die zich zo tegen God verzette, die zichzelf een god waande. Dat volk wordt nu gerekend bij Gods volk? En wat dacht je van de Filistijnen, die onbesneden Filistijnen, toch ook een doodsvijand van Israël?! Het kan toch niet waar zijn, dat die er opeens bij mogen horen?! En die mensen uit Tyrus… Zonderlinge mensen, die de zeeën bevaren. Voor een landrot als de Israëliet niet te volgen. Ja, rare lui, die Tyriërs met een variatie op Obelix. En dan die Nubiërs, de zwarten van het Midden Oosten. Die zijn ook zo anders.’
Ja, het is inderdaad best heel schokkend wat hier in Psalm 87 gebeurt. Precies die drie groepen waar elke groep moeite mee heeft: de vijand, de zonderlingen en het andere ras. Ja, die mensen over wie de vreemdste praatjes de ronde doen: ze zijn slecht (de vijand), ze zijn niet goed wijs (de zonderlingen) en ze zijn anders (anders-gekleurden); zij worden er door God zelf bijgeteld: dit volk is hier geboren. Geboren Jeruzalemmers dus!
Hoe zit dit? Het lijkt me goed om iets over de achtergrond van deze Psalm te weten. Het is een relatief jonge Psalm die stamt uit de tijd na de ballingschap. In die tijd waren veel Joden – eigenlijk net als vandaag – buiten Israël verstrooid. Toch zochten ze elkaar in die vreemde landen op, kwamen ze bij elkaar in hun geloofsgemeenschappen. En blijkbaar ging daar ook wat van uit, want het kon  gebeuren dat er inwoners van dat land – of dat nu Egypte was, of Babel of Nubië –  geïnteresseerd raakten in dat Joodse geloof. Dat kon zo ver gaan dat ze zich bij het Joodse geloof aansloten. Zulke mensen noem je Jodengenoten of proselieten. Ook voor hen werd Jeruzalem het centrum, want daar stond de tempel van God. En als het even kon, maakten ze ook een pelgrimstocht naar Jeruzalem om daar in de tempel de grote feesten te vieren.
Als ze dan Jeruzalem naderden, kon zo’n Psalm als de 87e gezongen worden. Een lied waarin tot uitdrukking komt dat ook zij – hoewel ze geen geboren Joden zijn – er toch helemaal bij mogen horen, gerekend worden als inwoners van Jeruzalem. Wat een ontvangst!

En dat geldt ook voor ons. Ik bedoel: ook wij zijn geen Joden. Ook wij komen van buiten zeg maar. En toch wil God ons er ook bij rekenen, ons inlijven bij Israël, opnemen in Zijn verbond. Deze dienst is daar wel een heel sterk bewijs van. Deze dienst waarin Jiska gedoopt is. Zij heeft het teken en zegel van Gods verbond ontvangen: bewijs dat God haar er vanaf het prilste begin bij wil hebben, dat Hij haar op Zijn rol schrijft. Of zoals het in het gedicht klonk, dat we tijdens het doopgesprek lazen – en met name de slotregels spraken jullie erg aan:

áltijd zal Hij bij je blijven
want je bent van Hém!

Nu zou je kunnen denken: Ik vind het moeilijke eraan dat ik me dat moment van die doop niet bewust ben. Ik was nog een baby. Mijn ouders kozen daarvoor, maar zelf heb ik er geen herinnering bij, en daarom is het ook zo moeilijk daar nu betekenis aan te hechten.
Dat is natuurlijk waar. Ook Jiska zal het moment zelf zich later niet meer herinneren. Maar maakt dit het moment zelf en de betekenis ervan minder belangrijk? Ik bedoel: we hebben er ook niet zelf voor gekozen dat we er überhaupt zijn. Dat is de beslissing van onze ouders geweest en bovendien een beslissing die door God gezegend is. Maar zelf konden we er niets aan doen. En ook van onze geboorte weten we niets meer. Gelukkig maar misschien, want het is natuurlijk behoorlijk traumatisch: letterlijk vanuit de warme en beschutte omgeving van de baarmoeder door een zeer smalle doorgang de koude wereld in. Maar goed, ondanks dat we ons dat niet bewust zijn, zijn we hopelijk nu toch wel blij dat we geboren zijn, dat we er zijn en zijn we God daar dankbaar voor.
Nou, zo mogen we helemaal blij en dankbaar zijn met het feit dat God dus vanaf het begin voor ons kiest, ons opneemt in zijn verbond, ons in wil lijven bij zijn volk, waar de doop dus zo’n expliciet teken van is. En al is je kind zich dat nu nog niet bewust, jullie wel. Jullie hebben er heel bewust ‘ja’ tegen gezegd. Jullie hebben het gehoord en gezien. Jullie mogen er blij om zijn. Wij allemaal.
Diezelfde vreugde die ook uit de Psalm spreekt. Neem vers 6, het slotakkoord: ‘dansend zingen zij.’ Als je beseft hoe ongekend het eigenlijk is, dat de God van Israël, de Vader van onze Here Jezus Christus, de Schepper van alles wat er is, die er altijd is geweest en altijd zal zijn, dat Hij zich inlaat met ons kleine mensjes, ons hoogstpersoonlijk in Zijn geboorteregister, Zijn burgerlijke stand, wil opnemen, ja dan ga je toch zingen, dan kun je toch niet je geluk op?!
Het mooie is dat kinderen ons hierin nog wel eens voor kunnen gaan. Dat ze zelf zo’n cd pakken en voor de zoveelste keer luidkeels meezingen over Jezus die de Goede Herder is. Zing maar mee. Zing maar voor. Ja, nu al, met de liedjes uit die Babybijbel die jullie kregen.
Ik moest denken aan een bepaalde vakantie. We waren ergens op een doordeweekse dag in een prachtige Franse kerk. En we gingen daar even zitten, om ons heen kijkend naar al dat moois. Toen riep Myrthe: ‘zingen! zingen!’ Zij begreep niet, waarom al die mensen niet zongen. In de kerk zing je toch? Ja, de kinderen gaan ons voor….
Maar ook als je ouder bent, kun je dat ontdekken, zelfs in de moeilijkste omstandigheden. Ik hoor het dat ene gemeentelid nog zeggen. Hij was ernstig ziek, maar het ging even wat beter. En wat wilde hij graag weer naar de kerk. Nee, niet omdat het moest, maar omdat hij wilde. En wat haalde hij er z’n hart op. Wat was het heerlijk om weer met de gemeente mee te zingen. Om die woorden van God in te drinken. Ze gingen recht het hart in. Het werd, zei hij later, een zondag met een ‘gouden rand.’
Een meisje en een oudere man. Maar ook die jongere en die veertiger. Diegene die een kerkbank versleten heeft en degene die vandaag te gast is. Wie of wat dan ook, bij God is er ruimte. Ieder mag er een plekje vinden, mag zich laten inschrijven op Zijn rol.

Psalm 87 laat zien dat God dan nog eens heel anders rekent dan wij misschien gewend zijn. Ook diegene die wij slecht vinden, of raar of anders. Bij God zijn ze welkom. Zoals ze ook bij Zijn Zoon welkom waren en zijn. Ja, Jezus is sprekend Zijn Vader. Mensen die er helemaal uitlagen, qua afkomst, qua levensstijl, qua omstandigheden, die zocht Hij op, nog steeds. Die ziet Hij, die wil Hij in zijn hart sluiten.
En als wij nu belijden van Hem te zijn. Jullie ouders hebben dat vanmorgen met jullie ‘jawoord’ ook weer gedaan, en hopelijk u en jij ook, in je hart. Als wij van Hem willen zijn, dan zullen diezelfde trekken bij ons toch ook zichtbaar zijn. Dan staan de poorten van ons leven toch ook open voor hen die anders zijn. Dan pinnen we iemand toch niet vast: ‘wat hij toen heeft gedaan, dat vergeet ik nooit meer. Die komt er bij mij nooit meer in.’ Of: ‘zij is zo anders, daar wil ik niets mee te maken hebben.’ Nee, dan gaat de poort van ons leven toch open, opnieuw open. Maar ook de deuren van onze gemeente en van onze maatschappij. Ja, Psalm 87 is natuurlijk ook een spiegel hoe wij met vreemden omgaan. En laten we het vanmorgen maar dichtbij houden: ons eigen huis, onze eigen kerk, onze eigen levens.
Daar zal moeten blijken of we de Here hierin navolgen: ‘Ik schrijf jou niet af, maar je mag erbij. Kom maar. Vertel je verhaal maar. Laat je hart maar spreken. Wat er diep vanbinnen leeft, waar je naar verlangt, wat je zoekt. Ik wil luisteren. Je uit laten spreken en ook dan van mijn geloof, mijn verwachtingen en mijn worstelingen vertellen, als je het horen wilt. Zodat het ook in ons leven, in onze gezinnen, in onze gemeente, gaat lijken op dat Sion van de Here God, met die wonderlijke inschrijving.

Ja, dan moet je je ook in laten schrijven, op die rol van Hem willen staan, bij dat verbond met Hem willen horen. Want dat verbond is wel tweezijdig. God is de Eerste. En Hij blijft de Eerste. Godzijdank. Maar Hij vraagt wel om een antwoord. Van jullie, van Jiska, als ze het gaat begrijpen, van ons allemaal.
Dat tweezijdige zie je trouwens ook prachtig in de Psalm. God is er aan het woord. Hij zegt: ‘Al die volken, ook die vijanden, en die vreemdelingen en die anders zijn: jullie zijn allemaal hier geboren.’ En die mensen antwoorden dan in het slotvers, dansend en zingend: ‘Mijn bronnen zijn alleen in U.’ Met andere woorden: ‘Het echte leven, de ware zegen vind ik alleen bij U, en nergens anders.’
Dat is natuurlijk een keuze. Want waar put je uit? Waar put je uit voor je inspiratie, voor de richting die je gaat, voor de belangrijke beslissingen die je neemt? Waar put je uit, als je in een conflict terechtgekomen bent? Waar oriënteer je je op, als er dingen tegenzitten? Waar haal je je levenswijsheid vandaan? Ook de wijsheid om  kinderen op te voeden of om zelf te worden tot een mens uit één stuk? Put je dan uit je eigen gevoel, misschien wel je onderbuikgevoel? Ga je af op je eigen inzicht? Of laat je je bepalen door wat anderen vinden? Of wat de media of de reclame voorschrijft? Of put je inderdaad uit de Bron van God, de bron die Hij is? De Bron van Licht en Leven?
Aan u, aan jou en mij de keus. Ik weet wel dat die Bron van God onuitputtelijk is en dat we er ook telkens mogen terugkeren, ook als het misschien lang geleden is, dat we er waren, omdat we die bron links hebben laten liggen. Hij is bereikbaar! Er staat echt geen hek om!

Nog één keer terug naar die Psalm. Het is inderdaad een Psalm, een lied, poëzie.  En daar hoort ook de poëtische overdrijving bij. Niet hele volken tegelijk zijn naar Jeruzalem gegaan, omdat ze de God van Israël zochten. Het waren enkelingen, hooguit groepjes van die proselieten. Maar dat wil niet zeggen dat het daarom onzin is. Integendeel: die poëtische overdrijving zou ik ook eerder profetisch willen noemen. Want er komt een tijd – de profeten zelf hebben er meermaals over gesproken, er al wat van gezien in de visioenen die God hen liet zien en die ze mochten opschrijven – er komt een tijd dat de volken inderdaad naar Jeruzalem zullen optrekken. Massaal. Niet om te strijden, maar om feest te vieren. Het feest van God. Tijdens het vrederijk dat komt. Dan zullen het pas echt de Verenigde Naties zijn. Die naties die elkaar nu nog zo naar het leven staan. Nee, verenigd zijn de naties nog niet. Integendeel. Maar dan wel: verenigd in die ene naam, de naam van God, verenigd in die ene stad, de stad van God.
Die stad mag nu al een ieder bereiken, die z’n Bron gevonden heeft in God, in Christus. Het is de stad die boven is: het hemels Jeruzalem. Of toch wat meer poëtisch gezegd:

Ik zoek een stad waarvan ik weet:
daar is voor mij een huis
van vrede, leven zonder leed,
een woning zonder kruis.

Ik zoek een stad, een vesting waar
ik veilig en beschermd
kan wonen en kan werken, daar
waar niemand klaagt en kermt.

Ik zoek een stad, een stad die blijft,
omgeven door een muur
die hoog en droog de dood verdrijft,
het water en het vuur.

Ik zoek een stad die mij behoudt
en altijd blijven zal,
een stad door mensen sterk gebouwd
en zichtbaar, overal.

Maar deze stad waarnaar ik zoek,
waarnaar ik zo verlang,
is niet te vinden, hoe ik zoek,
al zoek ik levenslang. 

Heer, in de stad die komen zal,
uw stad, die als een bruid
bij U vandaan komt en mij al
waar ik naar zoek, ontsluit, 

de stad die nu nog boven is,
de stad waarin het kruis
van Christus hoog te loven is –
in die stad kom ik thuis!

Amen

zingen         The Psalm Project God van liefde, God van Trouw

gedenken van overleden gemeentelid

dankgebed en voorbeden

inzameling van de gaven

zingen         Evangelische Liedbundel 501

zegen