zingen         Gezang 430:1,2

stil gebed

votum en groet

openingstekst  ‘Zo moet jullie licht schijnen voor de mensen, opdat ze jullie goede daden zien en eer bewijzen aan jullie Vader in de hemel.’ (Matteüs 5:16)

zingen  (met combo)  Psalmen voor Nu 145 Ik adem om van U te zingen

lezing van het gebod       uit Romeinen 12

zingen         Psalm 119:40

gebed om verlichting met de Heilige Geest

zingen (met combo)  Ik zal er zijn van Sela

kindermoment


Wat is er gisteren gebeurd? Wie is er weer in het land? Sinterklaas!
Juist ja. Weet je, eigenlijk is Sinterklaas gewoon een collega van me. Dan bedoel ik Sint Nicolaas, van lang geleden. Dat was een bisschop. Wat is een bisschop? Een soort dominee. Vandaar dat kruis op z’n mijter, en die staf, eigenlijk een herdersstaf. Een bisschop, een dominee heeft iets van een herder, die heeft het vooral over de Goede Herder, de Here Jezus.
Goed, de knechten van Sinterklaas, de Pieten, lopen met zakken hè. Wat zit daarin? Ja, straks cadeaus. Maar wat zat er gisteren in, bij de intocht? Strooigoed.
Wat voor strooigoed? Wat kreeg jij gisteren in je hand? Pepernoten. Kruidnoten. Snoepjes. Mandarijnen soms ook. Dat zijn vast GezondheidsPieten… En ook deze… Munten, en zelfs briefjes van 20 euro. Van binnen wel van chocolade. Waar zou dat nou vandaan komen?
Nou weet je, dat komt dus bij die eerste Sinterklaas, Sint-Nicolaas, die bisschop vandaan. Er waren eens een vader en een moeder, en die waren heel arm. Hun dochters wilden trouwen, maar ze hadden er geen geld voor. Sint Nicolaas hoorde dat. En weet je wat hij toen deed. Hij gooide stiekem gouden munten door het raam naar binnen. Zonder dat de mensen binnen merkten wie dat deed. Gouden munten als strooigoed! De dochters, en hun vader en moeder waren zo blij, want nu konden ze trouwen.
Sint-Nicolaas leert ons dus dat het niet alleen krijgen is, maar ook geven, delen. Hoe gaat het met het bootje trouwens? Misschien goed om daar in deze Sinterklaastijd extra aan te denken. God geeft ons genoeg, genoeg ook om te delen.
Een goede kindernevendienst en tot straks.

schriftlezing                    1 Petrus 2:11-25

zingen         Psalm 141:1,3,6

verkondiging       deze richt zich met name op vers 18-25

Gemeente van Jezus Christus,

Eén van de aangrijpendste films die ik de laatste jaren zag, is 12 Years a Slave. Die is gebaseerd op een waargebeurd verhaal over Solomon Northup, een vrije zwarte man uit New York, ergens midden in de 19e eeuw. Hij wordt echter ontvoerd en verkocht als slaaf. Hij moet werken op de katoenplantage van ene Mr. Epps. Dat is een hardvochtige man, die zelfs met de hand op de Bijbel verdedigt dat de slaven zijn eigendom zijn en hij met hen kan doen wat hij wil. Elke dag wordt per slaaf gewogen wat hij of zij aan katoen geplukt heeft. Als dat niet gelijk of meer is dan de vorige dag krijgt diegene zweepslagen. Het bestaan is letterlijk moordend: een oudere man, uncle Abram geheten, bezwijkt en sterft.
Als z’n medeslaven om zijn graf staan, zingen ze een negrospiritual: Roll Jordan roll.

Solomon zelf zingt aanvankelijk niet mee: hij is verstomd door z’n verdriet en z’n woede over al dit onrecht. Maar dan neemt het lied hem toch in beslag en zingt hij mee: ‘Roll Jordan, roll. My soul ought to rise in heaven, Lord, for the year when Jordan rolls. Halleluja.’ Steeds harder zingt hij of moet je zeggen: zingt het lied in hem. Ja, aan dit lied grijpt hij zich vast, aan het geloof, aan de hoop op een betere wereld, Gods wereld, als Hij recht zal doen.

Hier moest ik aan denken toen ik ons tekstgedeelte deze week las en bestudeerde. Ook daarin gaat het over slaven. Zij waren er veel in de gemeenten, waar Petrus z’n brief aan schrijft. Hij spreekt hen zelfs expliciet aan (vers 18): ‘Slaven…’ Maar net als die slaven in de film dat bij dat graf uitzongen, is er een hogere en een diepere werkelijkheid. Daar refereert Petrus aan als hij ons tekstgedeelte begínt met al z’n lezers, dus ook die slaven, aan te spreken met ‘broeders en zusters’. Ook zij horen helemaal bij dat grote gezin, die familie van God. En direct erachteraan: ‘u bent als vreemdelingen die ver van huis zijn.’ Het is niet de eerste keer in z’n brief dat Petrus hen zo noemt: ‘vreemdelingen’. Dit is al de derde keer. Christenen zijn vreemdelingen, ver van huis. M.a.w.: ons thuis is elders dan hier. Ons echte thuis is namelijk in het Koninkrijk van God, het hemels Vaderland. Hier blijven we ten diepste vreemdelingen, bijwoners. Die lezers van Petrus’ brief worden door hun omgeving ook als vreemd bestempeld. Als christenen zijn ze een minderheid, vormen ze een uitzondering op de gangbare mores. En nu is dat voor ons eigenlijk toch niet anders?
Maar Petrus pleit er niet voor om je daarom terug te trekken, om je van je omgeving te isoleren. Nee, schrijft hij in vers 12, ‘leid te midden van de ongelovigen een goed leven.’ Ook dit keert nog een paar keer terug: het goede doen. Maar wat is dan dat goede leven, het goede doen? Dat is niet anders dan leven naar Gods bedoelingen. Leven volgens de nieuwe identiteit die je door de opstanding van Jezus Christus hebt gekregen – weet je nog uit het intro van de brief? – opnieuw geboren tot een levende hoop. Een leven dat geworteld is in Christus en dat uitziet naar een geweldige toekomst die als erfenis op je wacht (daar waar die negrospiritual ook over jubelt). Een leven dat God wil dienen, de naaste wil liefhebben en het goede wil doen. Een leven dat dus transparant is, omdat het licht van God er doorheen straalt. Zó het goede doen, schrijft Petrus, ‘zodat anderen door je goede daden tot inzicht komen en God eer bewijzen.’ Dat hoop je toch, dat mensen in onze levenswandel ontdekken dat we ons niet beter voelen dan anderen, dat we het goede voorhebben, dat we goed willen doen. En dat ze ook nieuwsgierig worden: Waar komt dit vandaan? Waarom doet hij of zij dat nou? En waarom laat hij of zij dat juist nou? Als ze dan ontdekken dat God zelf hier achter zit, dat Jezus Christus de Bron is, door Wie je zo bent en zo doet, dan is je levenswandel dus missionair. Zoals Franciscus van Assisi al zei: ‘Verkondig het Evangelie, desnoods met woorden.’ Met andere woorden: juist de daden, juist het goede dóen, is een verkondiging van het Evangelie, kan mensen nieuwsgierig maken, laat iets van God zelf zien.

Petrus spitst dat ook toe op de slaven in de gemeente. Wat is nou voor hen een goed leven, waardoor anderen Gods licht kunnen ontdekken? In vers 18 maakt  Petrus het concreet: ‘Slaven, erken het gezag van uw meesters, en heb ontzag voor hen, niet alleen voor de goede en rechtvaardige, maar ook voor de onrechtvaardige.’
‘Nou zeg! Dit is toch verbijsterend! Letterlijk staat er: ‘Onderschik je aan je meesters.’ Zelfs aan de onrechtvaardigen onder hen. Maar slavernij is toch verschrikkelijk?! Dat staat toch haaks op Christus, die de grote Bevrijder is van alles wat ketent en onvrij maakt?! Die Petrus valt me hier wel zwaar tegen!’
Wacht even. Het is altijd het makkelijkst om zoiets vanuit onze tijd te vinden en te roepen. Maar we moeten niet vergeten dat toentertijd, in de antieke wereld, slavernij een vast onderdeel was van de maatschappij. Deze draaide erop. Als het christelijk geloof, als nieuwkomer – want zo was het wel – als het christelijk geloof dit hele systeem eensklaps wilde veranderen, dan had het averechts gewerkt. Christenen stonden al bekend als relschoppers en oproeikraaiers. En als ze dan de hele maatschappelijke orde zouden omkeren, zou dat vooroordeel bevestigd worden en zou men alleen maar nog afwijzender staan tegenover het christelijk geloof. Dan zou de verkondiging van het Evangelie geblokkeerd worden. Dan zou het geloof nooit geland zijn. Maar nu dus wel. Omdat Petrus de slaven in hun eigen omgeving bemoedigt en toerust: blijf het goede doen, laat de Heer je oriëntatiepunt zijn en blijven!
Dat wil natuurlijk niet zeggen dat slavernij goedgepraat moet worden, zoals die Mr. Epps deed in 12 Years a Slave, met de hand op de Bijbel. Zoals ook in onze eigen vaderlandse geschiedenis gebeurd is: Nederland speelde immers een hoofdrol in de slavenhandel en dat wilde men zelfs legitimeren vanuit de Bijbel. Dat doet Petrus, net als de hele Bijbel, niet. Die wijst de slaven in de gemeente erop, dat dat hun diepste identiteit niet is. Ze zijn, zoals gezegd, broeders en zusters. Ze zijn stuk voor stuk ook leden van het lichaam van Christus. En in Christus is geen slaaf of vrije, geen man of vrouw, geen Jood of Griek, jubelt Paulus in de Galatenbrief. In Hem zijn we gelijkwaardig. Nou ja, dit alles is natuurlijk een enorme relativering van de slavernij, hiermee wordt deze van binnenuit uitgehold. Alleen had het tijd nodig dat die boom van de slavernij neerging. Nou ja, helaas is hij nog niet overal neergegaan. Deze week hoorden we over vluchtelingen die in Lybië als slaven verhandeld worden: verschrikkelijk! En laten we de prostitutie niet vergeten waar mensenhandel en seksslaven schering en inslag zijn. Anno 2017. Ook in ons land. Het is godgeklaagd!

En hoe bijzonder is het dan dat Petrus juist doordringt tot de diepste identiteit, ook deze slaven op hun waardigheid wijst. Ze zijn (vers 16) net zo goed ‘vrije mensen’, namelijk bevrijd door Christus van alle machten die ons in de greep hebben. Geestelijk vrij dus. Maar niet om die vrijheid te misbruiken, maar juist dienaren van God te zijn. En Petrus gebruikt hier dan het woord ‘doulos’, het gangbare woord voor slaaf. Petrus gebruikt dat juist voor de relatie met God: we zijn ten diepste allemaal dienaren, slaven van God. Niet alleen vrij ván, maar ook vrij óm.. vrij om te dienen, om er te zijn voor de Heer en de ander.
Als Petrus het over hun slaaf zijn zelf heeft, dan gebruikt hij niet het woord ‘doulos’, maar ‘oiketai’, oftewel ‘huisslaven’. Dat is een veel milder woord. ‘Huisslaven’, oftewel slaven die werkten in de huizen van welgestelden. Bijvoorbeeld als onderwijzer of als privésecretaris. Of gewoon als hulpje van mijnheer of mevrouw. Daarbij kon je het treffen of niet. Had je toevallig een goede baas getroffen, dan was je lot draaglijk. Maar het kon ook anders. Niet voor niets gebruikt Petrus hier voor ‘heer’ het Griekse woord ‘despótès’. Daarin herkennen we ons woord ‘despoot’. Dat konden heren of bazinnen ook zijn: ware despoten, die hun macht botvierden over hun slaven: scheldpartijen, dreigementen en slaag waren dan hun deel.
Als christenslaaf had je het dan dubbel zwaar. Je had, zoals gezegd al geen beste naam. Je werd onbetrouwbaar geacht – ‘die christenen moet je in de gaten houden, dat zijn oproerkraaiers, die doen niet mee aan onze cultus, die erkennen de keizer niet als Heer, als Kurios, die… enz. enz. – als christenslaaf was je dubbel verdacht. Terwijl ze in hun gemeente en vanuit het Evangelie hoorden dat zij er helemaal bij hoorden, dat ze meetelden, kinderen van God mochten zijn, christenen – van Christus dus.
Maar wat betekent dat nu voor je levenswandel? Voor je dagelijks werk bij je heer? Dat kan ook betekenen dat je moet lijden. Petrus schrijft zelfs in vers 20 dat het een blijk is van Gods genade wanneer je verdraagt wat je moet lijden voor je goede daden.
‘Wat zeg je nou, Petrus?!?! Is het een blijk van Gods genade als je lijdt? Dat klinkt toch masochistisch?! Als een verheerlijking van het lijden?!’ Nee, dat bedoelt Petrus zeker niet. Lijden is niet iets dat je moet zoeken, dat je moet verheerlijken. Lijden is erg. Dat mag niet goedgepraat worden. Dat doet Petrus hier ook niet. Maar wat hij wel bedoelt, is dat in dat lijden dat je overkomt, juist het lijden vanwege je geloof, dat daarin genade is, dat daarin Christus zelf dicht bij je is en jij bij Hem. Christus heeft namelijk zelf geleden en ons daarin een voorbeeld gegeven (vers 21). Petrus gebruikt hier in het Grieks het woord ‘hupogrammos’. Letterlijk betekent dat ‘bovengeschrevene’. Een hupogrammos werd toen gebruikt in het onderwijs, het schrijfonderwijs met name. Bovenaan de bladzijde stonden de letters, die de kinderen daaronder netjes konden overschrijven. Zo leerden ze de letters. Zo leerden ze schrijven. Een prachtig beeld voor het voorbeeld dat Christus heeft gegeven. Het staat bovenaan. Hij is namelijk hét voorbeeld, en wij mogen Hem navolgen, Hem naschrijven in ons leven, letter voor letter, stap voor stap.
Jezus als voorbeeld. Klinkt dat niet een beetje vrijzinnig? Jezus als inspirerend voorbeeld, Hij is toch meer?! Zeker, Hij is onze Redder. Zijn lijden is ook de verzoening van al onze zonden. Zijn lijden is onze genezing voor al onze wonden uiteindelijk. Maar Hij is ook het voorbeeld. Ook dat is een hele duidelijke lijn in het Nieuwe Testament, die we niet moeten veronachtzamen! Het is niet alleen Hij voor ons, maar ook wij met Hem. Juist als we lijden. Daarmee bemoedigt Petrus dus z’n lezers, ook die slaven die uitgescholden werden, die de verschrikkelijkste dreigementen naar hun hoofd kregen, die soms ook nog eens uitgevoerd werden: fysiek en geestelijk geweld. Verschrikkelijk. Maar daarin ben je niet alleen, zegt Petrus, daarin ben je juist dicht bij Jezus, die als geen ander geleden heeft. Kijk, een slaaf die voor z’n heer lijdt, dat gebeurde genoeg, maar een Heer die voor zijn slaven lijdt… Oh nee! Maar Jezus dus wel!! Als geen ander. Dus richt je daarin op Hem, ontdek hoe Hij het voorgedaan heeft, hoe Hij daarin was. Toen Hij gescholden werd, schold Hij niet terug. Hij sloeg niet terug, Hij nam geen wraak.
Tja, terwijl Petrus dit schrijft, kleurt schaamrood z’n kaken, want hij ziet ongetwijfeld zichzelf terug. In negatief dan. Want hij had namelijk wél teruggeslagen. Hij trok z’n zwaard en sloeg zelfs bij een soldaat z’n oor eraf. Hij vloekte toen Hij Jezus verloochende. Diep berouw had zich toen meester van hem gemaakt. Maar direct was daar al die genadige blik van Jezus en na zijn opstanding had Hij Petrus weer in genade aangenomen, als een herder zich over dit verloren schaap ontfermd.
En zo is Hij ook voor ons. U heeft zich toch al laten vinden door deze Goede Herder? En jij, je weet toch dat zijn lijden jouw verzoening is, ook voor je missers, voor die keren dat jij het liet afweten. En dat zijn striemen jouw heling zijn, ook van dat waar misschien weinig mensen van weten, maar waarin je innerlijk gewond bent. Als Hem zo kent, als je Heer en je Heiland is, dan is Hij ook je oriëntatiepunt. Dan zul je uit dankbaarheid zijn voorbeeld willen volgen, dat willen naschrijven in je leven, als een leesbare brief voor anderen.

Ja, ook als het gaat over situaties op ons werk, de omgang met collega’s, met leidinggevenden, of in andere situaties. Er kan je daarin onrecht aangedaan worden. Wat je diep raakt, wat pijn doet, wat je zo boos kan maken. Of je wordt als christen voor keuzes gesteld, waar je niet aan mee kunt doen, omdat het niet past in het goede leven dat de Here met ons voor heeft, omdat het kwaad doet aan jouw relatie met Hem, omdat het ten koste gaat van anderen, van jezelf. Dan kun je kiezen voor de makkelijke weg: toch maar meedoen, je stem niet laten horen, je aanpassen. Of je kiest voor Gods weg, voor zijn goede bedoelingen, ook al kost dat je wel het nodige, misschien wel heel veel. Omdat je nu eenmaal weet dat Gods genade niet goedkoop is, dat deze navolging vraagt, lijden zelfs. En als je onrecht ervaart, lijden moet, dingen moet loslaten, dan niet met gelijke munt terugbetalen of wraak nemen. Maar dan naar dat Voorbeeld boven je leven zien, hoe Jezus dat gedaan heeft: dragen, verdragen en het goede blijven doen. Zoals zo prachtig staat in Romeinen 12, dat we vanmorgen hoorden als gebod: ‘Laat u niet overwinnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede.’
Dat is ook een getuigenis, gemeente. Juist dat is missionair. Nelly van Kampen vertelt ergens over de Australische zendeling Graham Staines die samen met z’n twee zoons vermoord werd in India. De auto waarin zij lagen te slapen, werd in brand gestoken door militante Hindoes. De meeste Hindoes in India geneerden zich voor deze gruwelijke daad, temeer ook omdat die familie Staines werkte onder de melaatsen in India en daar zulk mooi werk deed. Maar misschien wel het meeste indruk maakte het feit mevr. Staines de daders vergaf. Ze volgde daarin Jezus, die z’n eigen beulen, die Hem aan het kruis spijkerden, vergaf. Dat voorbeeld werd zichtbaar op een indrukwekkende wijze. En lees ik in dat boekje van Nelly van Kampen: ‘Wat zou er gebeuren als wij als christenen op een liefdevolle en dienstbare manier zouden gaan leven? Aanvankelijk zouden we misschien worden uitgelachen en zou er misschien misbruik van ons worden gemaakt. Maar al snel zou de wereld gedwongen worden de kracht van ons getuigenis op te merken en dat zou de deur kunnen openen voor de boodschap van een unieke Christus waar mensen nu aanstoot aan nemen.’
Aan het voorbeeld ligt het niet, gemeente… Zullen we daarom nu bidden, met een gebed van de al genoemde Franciscus:

Heer, maak mij een instrument van Uw vrede.
Laat mij liefde brengen waar haat heerst,
laat mij vergeven wie mij beledigde,
laat mij verzoenen wie in onmin leven,
laat mij geloof brengen aan wie twijfelt,
laat mij waarheid brengen aan wie dwaalt,
laat mij hoop brengen aan wie wanhoopt,
laat mij licht brengen aan wie in duisternis is,
laat mij vreugde brengen aan wie bedroefd zijn.

Laat mij niet zoeken getroost te worden, maar te troosten,
niet begrepen te worden, maar te begrijpen,
niet bemind te worden, maar te beminnen.
Want het is toch door te geven, dat men ontvangt
door te verliezen, dat men vindt
door te vergeven, dat men vergiffenis ervaart
door te sterven, dat men verrijst tot het eeuwige leven.

Roll Jordan roll!

Amen

zingen         Evangelische Liedbundel 118:1,3,4 Hij kwam bij ons heel gewoon

dankgebed en voorbeden

inzameling van de gaven

slotlied        Gezang 430:6,7

zegen