De orde van dienst

zingen                   Psalm 33:2

stil gebed

votum en groet

aanvangstekst       ‘Denk aan wat Ik gezegd heb: een slaaf is niet meer dan zijn meester. Ze hebben Mij vervolgd, dus zullen ze ook jullie vervolgen.’ (Johannes 15:20a)

zingen          Psalm 142:1,3,5,6,7

lezing van het gebod       uit Romeinen 12:9-21

zingen         Evangelische Liedbundel 217

gebed om de verlichting met de Heilige Geest

kindermoment

Dit keer lees ik een verhaal voor. Een waargebeurd verhaal over Leah, een meisje uit Irak.
Leah’s vader Yusuf opende de envelop die zojuist door de brievenbus was geduwd. Zijn gezicht vertrok en met grote passen liep hij naar zijn vrouw toe. “We moeten binnen 24 uur vertrekken. Anders doden ze ons.” Hun misdaad? Ze woonden in een christelijke wijk in Bagdad die door terroristen gezuiverd werd. “Pak vlug een koffer in. We gaan direct naar het noorden. Daar wonen meer christenen. Daar is het veilig”, zei Yusuf tegen Leah en zijn vrouw Maria.
De weg naar het noorden is echter allesbehalve veilig. Veel mensen worden beroofd of zelfs vermoord. Christenen lopen zeker een groot risico. Het is dan ook niet gek dat Yusuf niet wilde dat Leah haar kinderbijbel zou meenemen. “Wat als de terroristen je bijbel vinden?” “Hoe kun je zo gemeen zijn!” Leah smeet de deur van haar kamer dicht en liet zich huilend op haar bed vallen. Yusuf klopte zachtjes op de deur en kwam binnen. “Luister, meisje, je begrijpt het niet…” “Nee! Jij begrijpt het niet! Ik heb maar één bijbel. Ik lees er elke dag uit. Ik lees mama voor. Ik neem hem wel mee!” “Het is gevaarlijk. Wat als ze ons aanhouden? Wat als de terroristen je bijbel vinden?” Leah keek haar vader aan. “Jij zegt toch altijd dat we op de Here God moeten vertrouwen?” Haar vader keek weg, zuchtte diep en zweeg een ogenblik. “Je mag hem meenemen, maar op één voorwaarde”, zegt Yusuf met twijfel in zijn stem. “Je moet de hele tijd bidden dat niemand ons aanhoudt. Nu opschieten met inpakken. Neem afscheid van het huis. We komen hier niet meer terug.” “Bedankt, papa”, zei Leah zachtjes.
Leah, haar vader Yusuf en haar moeder Maria bereikten veilig het Koerdische deel van Irak nadat ze door terroristen gedwongen waren hun huis in Bagdad te verlaten. Daar ving de organisatie Open Doors hen op en zorgde voor hen.

schriftlezing          Openbaring 2:8-11          

zingen          Gezang 303:1,3,4

verkondiging

Gemeente van Jezus Christus,

De jonge Polycarpus zit in de kerk in Smyrna als de brief voorgelezen wordt. Een bijzonder moment. Het is namelijk een brief van de apostel Johannes, die verbannen zit op Patmos en voorheen voorganger was in de naburige plaats Efeze en ook regelmatig in Smyrna kwam. Bijzonder dus, maar ook plechtig, want eigenlijk is het een brief van de Heer zelf, van Jezus Christus. Hij is daar op Patmos aan Johannes verschenen en heeft hem opdracht gegeven zijn woorden op te schrijven en door te sturen naar zeven gemeenten in klein Azië, waaronder dus Smyrna.
En daar zitten ze met elkaar in de kerkzaal en ze horen de voorganger de brief van Johannes, de brief van Christus dus, voorlezen. Polycarpus begrijpt nog niet alles – dat is ook niet vreemd gezien zijn leeftijd – maar hij ziet wel dat die brief diepe indruk op de gemeenteleden maakt. Mensen krijgen tranen in de ogen, kijken elkaar aan. Maar Polycarpus ziet ze ook stralen. Alsof er een soort glans over hen ligt. Dat komt omdat in die brief – die niet lang is – Jezus aangeeft alles te weten van hun omstandigheden en ze daarin ook bemoedigt. Dat zorgt voor die stralende ogen. Die tranen hebben alles te maken met die moeilijke omstandigheden waarin de christenen in Smyrna verkeren: de ellende, de armoede. Ja, juist omdat ze in Jezus geloven en Hem willen volgen, zijn ze veel kwijtgeraakt. Sommigen hun werk. Anderen zijn bestolen. Weer anderen zijn meer dan de helft van hun klantenkring kwijtgeraakt. En er wordt over hen als christenen geroddeld. Allerlei lasterpraatjes worden rondgestrooid. Daartegen kun je je zo moeilijk verdedigen. Er zijn er zelfs die in de gevangenis zijn gegooid en wachten op het vonnis… Polycarpus ziet de tranen over de wangen van de gemeenteleden stromen…
Wat hij niet weet, is dat hem jaren en jaren later hetzelfde lot staat te wachten. Dan is hij intussen 86 jaar. Hij is bisschop van de kerk in Smyrna geworden. Hij leidt de gemeente op inspirerende wijze. En Polycarpus is missionair ingesteld. En dat met name kunnen anderen niet uitstaan: dat die christelijke gemeente groeit, dat steeds meer mensen – ondanks alle tegenstand – voor het christelijk geloof kiezen. En daarom hitst men de autoriteiten op om Polycarpus gevangen te nemen. De grootste verdenking is dat hij ‘godsloochenaar’ is en daar anderen ook toe aanzet. Hij wil immers niet meedoen aan de verering, de vergoddelijking zelfs, van de Romeinse keizer.
Voor het oog van duizenden mensen wordt Polycarpus voor de stadhouder geleid – hé, waar ken ik die scene van? Inderdaad! Deze stadhouder vraagt de volgeling van Jezus: ‘Zweer bij de genius van de keizer, kom tot inkeer en zeg: weg met de godloochenaars’. Polycarpus roept: ‘Weg met de godloochenaars.’ Hè??!! Maar met de godloochenaars bedoelt Polycarpus niet de christenen, maar de heidenen! De stadhouder blijft aandringen en zegt: ‘Zweer en ik laat u vrij, vervloek Christus’. Maar Polycarpus antwoordt: ‘Al zesentachtig jaar dien ik Hem en Hij heeft mij geen enkel onrecht aangedaan. Hoe kan ik mijn Koning en Zaligmaker lasteren?’ Hij wordt veroordeeld tot de brandstapel. Als men Polycarpus daar wil vastnagelen, zegt hij: ‘Laat mij zo, want Hij die mij geeft het vuur te verdragen, zal mij ook geven om zonder de stevigheid van uw spijkers onbewogen op de brandstapel te blijven’. Daarom binden zij hem maar vast. Nadat hij gebeden heeft, wordt de brandstapel aangestoken. Nadat zijn lichaam verbrand is, verzamelen de gelovigen zijn beenderen om die te begraven. Toen de jonge Polycarpus die brief had horen voorlezen, had hij die woorden van Christus gehoord: ‘wees trouw tot de dood, dan zal Ik u als lauwerkrans het leven geven.’ Hij wás trouw gebleven tot de dood en nu mocht hij delen in de ereprijs.

Vandaag is het de Zondag voor de Vervolgde Kerk. Niet voor niets. Er zijn vele christenen op deze wereld die zich helemaal herkennen in die brief aan Smyrna. Trouwens, die naam Smyrna betekent letterlijk ‘bitter’. Bitter ís ook het lot van veel broeders en zusters op deze wereld. Zoals de Ethiopische Jemal. Zijn ouders overleden toen hij nog klein was. Jemals pleegvader is een extremistische moslim. Op de basisschool kwam Jemal tot geloof. ‘Toen ik christen werd, veranderde mijn leven’, zegt Jemal. ‘Ik ervoer rust en vrede. Dat had ik nog nooit eerder gehad. Ik voelde me blij. Eerder vocht ik vaak met anderen, maar daar stopte ik mee.’
Jemals pleegouders vonden het verschrikkelijk dat hij christen was geworden. Ze beledigden hem en vervloekten hem. Ze verscheurden zijn bijbel. Ook werd Jemal geslagen door zijn pleegouders en de andere kinderen in het gezin. Ze dreigden hem zelfs te onthoofden. Van zijn overleden ouders erfde Jemal twee hectare land. Zijn pleegouders pakten dat van hem af. Zo probeerden ze Jemal onder druk te zetten weer moslim te worden. Maar Jemal gaf zijn geloof in de Here Jezus niet op. Zelfs niet toen zijn pleegmoeder weigerde hem nog langer eten te geven. Uiteindelijk werd hij door zijn pleegouders weggejaagd en moest hij zwerven over straat.

Maar ja, staat dit niet heel erg ver van ons vandaan? Wat moeten wij daarmee? Hier genieten wij als christenen toch alle vrijheid? Hier komen we niet in de gevangenis terecht, puur en alleen omdat we Jezus Christus willen navolgen? Laat staan dat er mensen geëxecuteerd worden.
Toch, toch springt er wel één woord uit, in die brief aan Smyrna. Een woord dat wél herkenning kan oproepen voor ons hier in het Westen. Het is het woord ‘belasterd worden.’ In het Grieks staat daar ‘blasfèmia’, waar ons woord ‘blasfemie’ oftewel ‘godslastering’ van af is geleid. Maar hier gaat het niet specifiek om godslastering als wel om lastering van christenen, puur omdat ze christen zijn. Er staat niet wat die lastering van die christenen in Smyrna inhield. Maar uit andere bronnen weten we welke lasterpraatjes er toen over christenen rondgestrooid werden:

  • die christenen drinken tijdens hun bijeenkomsten mensenbloed (zo werd er over het heilig avondmaal gesproken!)
  • ze zouden kinderen slachten om hen op te eten
  • ze zouden een god aanbidden met een ezelskop
  • ze zouden in bloedschande leven

Daar in Smyrna, zegt Christus in de brief, zijn met name de Joden oorzaak van deze lasteringen. Hun leiders konden het namelijk niet uitstaan dat uit hun midden mensen overgingen tot het christelijk geloof. Hun haat was diep en ze deden er alles aan om deze christensekte klein te krijgen. Omdat die Joden vaak goede posities hadden, konden ze ook veel bij de autoriteiten gedaan krijgen. Maar het oordeel van Christus is scherp: hierom zijn ze geen Joden meer – Jood betekent namelijk letterlijk ‘Godlover’ – maar ze horen bij Satan. Satan is immers ‘de vader van de leugen en de mensenmoordenaar van den beginne’, had Jezus al eerder in het Johannesevangelie gezegd. Hun lasteren, hun haat, hun moorddadige neigingen zijn dus puur demonisch. Aldus Jezus. Inderdaad, pijnlijk scherp, maar wel met de bedoeling om hun de ogen te openen en ze weer zicht te geven op het echte Jood zijn. En die uit zich in het loven van God en het kennen van Zijn Zoon en dus ook het liefhebben van zijn kinderen in plaats van ze te lasteren.
Maar ik zei het al: het lasteren van christenen is wel iets dat herkenbaar kan zijn vandaag de dag in onze situatie. Ik kan me nog een talkshow herinneren waarin Johan Derksen te gast was. De man van Voetbal Inside. Hij grossierde daar in korte tijd in een aantal vooroordelen over christenen. Bijvoorbeeld dat christenpolitici ‘allemaal een lijntje hebben met onze lieve Heer en precies weten wat Hij zegt en bedoelt…’ en ook de aanwezige katholieke priester Roderick Vonhögen kreeg verschillende sneren naar zijn hoofd. Je ziet dat bij meer van die opiniemakers op televisie. Maar misschien herken je het ook wel in je eigen omgeving. Het dedain waarmee er over christenen gesproken wordt, de spot, de vooroordelen, de woede zelfs. Bijzonder trouwens hoe die Roderick Vonhögen daar op reageerde: vriendelijk – hij ging verbaal niet terugmeppen – en eerlijk – hij verdoezelde niet dat christenen ook fouten kunnen maken. Maar ook beslist – vooroordelen ontmaskerde hij: zo is het echt niet. Tegelijk kan de gedachte je wel eens bekruipen: wat staat ons christenen hier nog te wachten? We zijn een minderheid. En als we niet meegaan in de gangbare manier van denken, van keuzes maken, van beleid, dan zou ons misschien op termijn wel eens veel meer tegenstand te wachten kunnen staan. Andere christenen elders ervaren dat nu al. Net als die mensen in Smyrna.
Dat ligt trouwens wel gecompliceerd. In vers 10 wordt gezegd dat door de duivel er mensen in de gevangenis worden gegooid en zo op de proef worden gesteld. Het lijden dat de christenen daar overkomt, komt dus uit de koker van satan, de grote tegenstander van God. Hij wil n.l. niets liever dan al het goede werk van Hem vernietigen, ook Zijn kerk. Maar op de proef stellen, is juist weer een woord dat bij God hoort. De duivel beproeft niet, die verzoekt, die verleidt, die wil mensen losweken van Christus. Beproeven is juist iets wat God doet. Beproeven heeft uiteindelijk ook een positief doel: om de echtheid van het geloof naar boven te krijgen. Net als bij zilvererts die door verhitting gescheiden wordt van z’n onzuivere elementen…
Ja gemeente, hier stuiten we dus weer op dat allermoeilijkste en gecompliceerde probleem van het kwaad in deze wereld en dat God het toelaat. En hier dus bij zijn eigen kinderen, bij mensen die bij Hem willen horen. Blijkbaar krijgt die grote tegenstander, die duivel, dus speelruimte, maar God heeft daar wel een doel mee: dat het geloof naar boven komt, dat dat sterker wordt. Ach, je kunt daar fijn over theologiseren, maar je zou maar zoals Polycarpus op de brandstapel komen… Je zou maar als die Jemal alles kwijt raken en moeten zwerven… Je zou maar als christen in een Noord-koreaans strafkamp zitten… Dan kun je hier toch mee worstelen? En toch, toch is het ook troostvol. Want het wil vooral zeggen dat de Here God het toch allemaal in zijn handen houdt. ’Tien dagen’ zullen ze het zwaar te verduren krijgen. Zoals de meeste getallen in het boek Openbaring moet je dat niet letterlijk nemen. ‘Tien dagen’ staan voor een bepaalde periode, voor een zware beproeving, voor een hevige strijd en groot lijden. Maar het is wel begrensd. Er komt een einde aan.
Dus lieve mensen: als wij tegenslagen ondervinden, als geloven strijd betekent, we het zwaar hebben; weet dan dat dit niet voor eeuwig duurt en vergeet vooral niet dat Christus zelf er van weet en dat Hij kracht geeft, uithoudingsvermogen, moed en hoop. En dat maakt wel een verschil: een wezenlijk verschil. Ik las ergens over twee christenen die in de dodencel zaten. De volgende dag zouden ze beiden de brandstapel krijgen. Eén had een kaarsje bij zich, en probeerde zijn vinger in de vlam te houden. Na enkele seconden schreeuwde hij het uit: ‘ik hou het nooit vol!’ Toen zei de ander: ‘Waar ben je mee bezig? Vraagt God nú van je om je vinger in een kaarsvlam te houden? Morgen, als het zover is, zal Hij je met de beproeving ook de kracht en de uitkomst geven.’ En zo is het.

Wat wordt er dan van ons gevraagd? Vers 10: om trouw te zijn. Dat wil zeggen: om te volharden, vol te blijven houden. Het valt mij elke keer weer op dat in het boek Openbaring, maar ook bijvoorbeeld in de Hebreeënbrief – allebei Bijbelboeken die geschreven zijn aan christenen die het moeilijk hebben, die vervolgd worden, die een minderheid zijn; dat daar (ik zou bijna zeggen) zo gehamerd wordt op de volharding, om trouw te blijven.
Dat heeft alles met onze wil te maken, met ons verstand ook. Geloven is echt veel meer dan een gevoelskwestie, gemeente. Natuurlijk: gevoel is belangrijk. En het is heerlijk om het te voelen, om bijvoorbeeld op een Opwekkingsconferentie verrukt te raken, om met zoveel anderen Gods aanwezigheid te merken.’ Maar ik weet uit eigen ervaring dat daarna het er juist weer op aankomt: thuis, op je werk, tijdens je opleiding. Dan gaat het om volharden, om trouw te blijven. Ook als je er dan niet zo veel van voelt. Om dan elke keer weer te kiezen voor de weg van Christus. Jezus die zichzelf ontledigde door de gestalte van een dienstknecht aan te nemen. Die weg gaat wel tegen je natuurlijke neiging in. De neiging om erbij te horen, om mee te doen, om succesvol te zijn, om groter, meer, sterker te zijn. Maar de weg van Jezus, de weg van de volharding, de weg van het trouw zijn, gaat daar juist tegenin: dan kies je niet voor je eigenbelang, maar dan kies je om de minste te zijn, om er voor een ander te zijn, uit liefde voor Jezus. Ook al kost je dat misschien het nodige. Al kostte dat die Jemal alles. Hij vertelt: ‘Ik wilde wraak nemen op mijn pleegfamilie. Om het onrecht dat ze me aandeden. Maar ik kwam in contact met een christelijke man. Hij gaf me te eten, zorgde voor onderdak en bad voor me. Dankzij hem leerde ik om te vergeven. Jezus Christus is liefde. Hij deed niets toen ze Hem sloegen en kruisigden. Door Christus’ voorbeeld ben ik vastbesloten om alle vervolging te ondergaan. Tot eer van Hem.’ Over volharding gesproken! Inspirerend!
Maar je doet het wel ergens voor. Jezus verbindt er namelijk een belofte aan: ‘dan zal Ik u als lauwerkrans het leven geven.’ Smyrna stond ook bekend om zijn grote sportwedstrijden, die er gehouden werden. En wat kregen de winnaars? Inderdaad, zo’n lauwerkrans op het hoofd. Maar ja, zo’n lauwerkrans verwelkte uiteindelijk, werd dor en droog, geel en bruin, die kon alleen nog als droogboeket aan de muur. De prijs, de beloning, die Jezus heeft klaar liggen voor hen die trouw blijven; die prijs verwelkt nooit, die is eeuwigheidsproef!!
‘Beloning? Dat klinkt mij toch veel te veel naar goede werken, dominee. Alsof je zaligheid te verdienen valt. Die krijgen we toch uit genade? Het gaat toch alleen om geloof?’
Zeker is het genade. Maar die genade zal ook wel wat moeten uitwerken in je leven. En geloof zonder goede werken, zonder die keuze in het spoor van Jezus, zulk geloof is dood, is waardeloos. Het is juist opvallend hoe telkens weer, als er in de Bijbel over vervolging en strijd gesproken wordt, dat dan de koppeling gemaakt wordt met de beloning. Jezus zelf doet dat in de Bergrede, als Hij de zaligspreking over de vervolging eindigt met ‘Verblijd u en verheug u, want uw loon is groot in de hemelen.’ En Paulus in de Filippenzenbrief – als hij zelf gevangen zit vanwege zijn geloof – dan schrijft hij: ‘ik jaag naar het doel, naar de prijs van de roeping van God die boven is.’ En dus ook hier in die brief aan Smyrna houdt Christus de gemeente die lauwerkrans voor. Misschien hebben wij dat teveel laten liggen: de gerichtheid op die prijs, de beloning die ons wacht, als we trouw blijven…
Als je midden in die strijd zit, als je het lastig vindt om vol te houden, om dicht bij Jezus te blijven, om ervoor te kiezen dat je buitenbeentje bent, dan is het zo belangrijk om te beseffen dat het een keer ophoudt, dat er straks voor een ieder die trouw blijft tot de dood, die volhardt tot het einde, dat er een ereprijs klaar ligt, een lauwerkrans van leven. Na de strijd komt de overwinning. Na het lijden volgt de heerlijkheid. Dat is toch een geweldige bemoediging en een enorme motivatie! Onze vervolgde broeders en zusters begrijpen dat meestal wel. Zoals een Chinese evangelist schreef vanuit de gevangenis aan zijn vrouw: ‘Nadat je de lijdensbeker hebt gedronken, komt er een fontein van zegen.’ En een Engels spreekwoord zegt: ‘kruisen zijn ladders naar de hemel.’ Laten we daarom ons kruis op ons nemen en de beker drinken, die God ons aanreikt. Het beste komt immers nog! Amen

zingen         Gezang 109:1,3,4,6

dankgebed en voorbeden        

inzameling van de gaven

zingen         Psalm 33:8

zegen