orgelspel 

welkom door ouderling van dienst

votum en groet

openingstekst ‘Wie buiten U heb ik in de hemel? Naast U wens ik geen ander op aarde. Al bezwijkt mijn hart en vergaat mijn lichaam, de rots van mijn bestaan, al wat ik heb, is God, nu en altijd.’  (Psalm 73:25,26)

zingen      Psalm 73:10 

gebed om de verlichting met de Heilige Geest 

schriftlezing 2 Korintiërs 4:16-5:10

tekstlezing        2 Korinthe 5:1 ‘Wij weten dat wanneer onze aardse tent, het lichaam waarin wij wonen, wordt afgebroken, we van God een woning krijgen: een eeuwige, niet door mensenhanden gemaakte woning in de hemel.’  Thema van de preek is ‘Tent of huis’.

verkondiging    Thema: Tent of huis

Gemeente van Jezus Christus,

Morgen beginnen de scholen weer. De vakantie is voorbij. Toch zijn de herinneringen daaraan nog niet vervlogen. Tenminste, bij mij niet.
Ook dit jaar gingen we weer kamperen. Want dat is en blijft voor ons toch het summum van vakantievieren. Kamperen ja, en dat doe je volgens mij – het spijt me voor de caravanbezitters -, toch echt in een tent. Goed, in ons geval in een tenttrailer, maar dat is ook gewoon een tent, maar dan op wielen.
De geur van het tentdoek, gras en (in ons geval naaldbomen) ’s Ochtends je ontbijtje in de buitenlucht en ’s avonds de sterrenhemel boven je. En als je slaapt – alleen nog door een dun tentdoek gescheiden van de buitenwereld – zelfs regen klinkt dan als een symfonie. Ach, ik kan nog wel een tijdje doorgaan.
Maar altijd is er weer dat moment dat er opgebroken moet worden. Dat toch altijd best wel weemoedige moment dat je de haringen er één voor één uittrekt, de scheerlijnen neergaan, het tentdoek valt en de stokken uit elkaar worden geschoven. En dan die kale, gele plek die er alleen nog rest, met die muffe grondlucht.
Ja, dan wil je weer naar huis. En het lijkt altijd sneller te gaan dan de heenreis. En dan het thuiskomen: wat een luxe, wat een gemak: geen getob meer met de was, de wastafel en de wc zo dichtbij en helemaal voor jezelf, een heerlijk ruim bed. Ja, misschien is dat thuiskomen eigenlijk wel het allermooiste. Ik denk weleens dat zoveel mensen zeker ook kamperen om hun eigen huis, hun thuis weer extra te waarderen. Eigenlijk dus door gewoon eerst zichzelf een beetje te kwellen.

Tent en huis, kamperen en weer thuiskomen; in de tekst van vanavond vormen ze een beeld, een beeld voor ons leven, ons sterven, en het leven daarna. En het is niet voor niets dat juist Paulus dit beeld gebruikt. Paulus was immers tentenmaker van beroep! Hij wist daar alles van. En hij heeft ontdekt dat ons leven eigenlijk veel weg heeft van het bivakkeren in een tent. En die tent staat dan voor ons lichaam. Daarin verblijven we. En dat kan heel mooi zijn, zoals kamperen heerlijk kan zijn, maar het betekent ook dat het tijdelijk is, want zegt onze tekst die ‘aardse tent waarin we wonen wordt afgebroken.’ En daar is niets aardigs aan. O nee, dat is een harde realiteit, de wrede realiteit van de aftakeling, van het verval, van de dood uiteindelijk. Het is hard en wreed om te zien hoe iemands lichaam letterlijk gesloopt wordt door een verschrikkelijke ziekte. Het is aangrijpend om te merken hoe iemands geest aftakelt, totdat-ie helemaal niets meer weet. Het is zo moeilijk als je zelf merkt dat je steeds minder kunt, dat er echt pin voor pin uitgetrokken wordt, lijn voor lijn neergelaten en je weet het: het doek zal vallen. Dat is een zekerheid die wij allen hebben (wanneer en hoe weten we niet: tergend langzaam of juist plots- en eensklaps), maar dat het ons allen gebeurt, is zeker! De aardse tent waarin we wonen wordt afgebroken.

En rest er dan ook niets meer dan een kale, lege plek? Over en uit? Paulus weet wel beter. Let maar op hoe hij het schrijft: ‘Wij weten… Wij weten, – zo zeker is hij ervan -, wij weten dat wanneer de aardse tent waarin wij wonen, wordt afgebroken, (en dan komt het:) we van God een woning krijgen, een eeuwige, niet door mensenhanden gemaakte woning in de hemel.’ Tegenover die aardse tent staat een eeuwige woning, het huis van God, de hemel. Sterker nog: daar maakt die tent bij het sterven plaats voor. Sterven is dus eigenlijk verhuizen, van een tent, die afgebroken wordt, waar inderdaad niets van over blijft, naar een huis, dat niet stuk te krijgen is, eeuwig, hemels, zalig. Dan kun je je toch voorstellen dat Paulus zegt, in vers 2, dat we daarnaar ‘zuchten.’

‘Nou, ik kan me dat wel voorstellen, maar als ik nou heel eerlijk ben, is dat voor mij toch veel minder. Zo sterk zucht ik er niet naar. En volgens mij ben ik niet de enige.’ Dat denk ik zeker niet. Ik denk inderdaad dat voor heel wat mensen in onze tijd de hemel iets vaags is, en dat de verwachting ervan en het verlangen ernaar minder is dan bij een Paulus, dan bij mensen uit de Middeleeuwen, dan bij mensen nog niet eens zo heel lang geleden. Hoe komt dat toch?
Ligt een belangrijke oorzaak er niet in dat we het vandaag de dag hier zo goed hebben: meer dan genoeg te eten, een medische wetenschap die zoveel kan,  zoveel luxe, en ga zo maar door? Kortom: heeft de welvaart ons niet in dit leven geschonken wat vorige generaties van de hemel verwachtten? En heeft zo de hemel voor velen niet haar glans en aantrekkingskracht verloren?
Ik moest ook aan denken aan een stuk dat ik ooit las van de Amerikaanse journalist Philip Yancey. Hij vertelt daarin over zijn vrouw die in Chicago met ouderen werkte. Het was in een wijk die tot de armste buurten van Amerika mag worden gerekend. En met name bij de oudere zwarte mensen merkte ze ondanks alles een positieve instelling, hoewel ze genoeg reden tot bitterheid en wanhoop hadden (de meesten hebben in het zuiden gewoond, één generatie na de slavernij, en hadden heel hun leven te lijden van economische achterstelling en onrecht). Waarom keken ze dan toch zo positief tegen de dingen aan? Volgens Yancey heeft dit alles te maken met hun ‘hoop.’ Hoop die rechtstreeks teruggevoerd kan worden tot het rotsvaste geloof van de zwarten in de hemel. Zij zingen erover dat deze wereld niet hun echte thuis is, dat zij hier slechts op doorreis zijn. Denk maar aan zo’n negro-spiritual als ‘Swing low, sweet chariot, comin’ for to carry mee home.’ Als je volgens Yancey iets aansprekends over de hemel wil horen moet je eens een zwarte begrafenis bijwonen. Daarin schilderen de predikanten op hun manier zo de hemel dat iedereen in hun gehoor popelt om er te komen.
Ik wil maar zeggen: als je, zoals deze mensen uit eigen ervaring weet dat het hier in dit ondermaanse allesbehalve volmaakt is, dat er nog zoveel onrecht en onderdrukking is, pijn en verdriet, haat en geweld, zonde en ziekte en ga zo maar door, dan kun je zuchten naar dat hemels huis. Want dan weet je, om met Paulus te spreken dat alles hier maar een geringe last is vergeleken met een eeuwige luister die alles omvat en alles overtreft. Stel het maar voor als een weegschaal. In de ene schaal leggen we ons leven hier, met alle misère die er bij kan horen, die tent zeg maar die afgebroken wordt en in de andere schaal leggen we wat ons wacht in dat eeuwige huis van God in de hemel. U moet dat inderdaad voor uzelf eens doen (en jij). In de ene schaal je leven nu, hier, dat tentenbestaan zeg maar, met alle mooie dingen, maar ook met al het moeilijke, het pijnlijke, het teleurstellende, het onvolmaakte. En dan in de andere schaal het leven straks, bij de Here in zijn heerlijkheid. Ach, die eerste schaal schiet toch omhoog!

‘Maar wacht even, het probleem is juist dat ik me daar zo weinig bij kan voorstellen, bij die hemel. Hoe het daar precies zal zijn. Eeuwig zingen voor Gods troon, het lijkt me eerlijk gezegd maar saai, en je zou maar niet van zingen houden! En die paarlen poorten, die gouden straten, die muren van smaragd, saffier en jaspis; dat alles sprak misschien middeleeuwers nog aan, maar toch geen moderne mensen uit de 21-ste eeuw?!’
Ja, ik denk trouwens dat dat ook één van de oorzaken dat zovelen weinig verlangen hebben naar de hemel. Dit, dat de oude beelden van de hemel voor velen hun aantrekkelijkheid hebben verloren. Daarom is het belangrijk dat er ook nieuwe beelden komen voor de hemel. Dat moet zelfs. En ik denk dat daarin best veel vrijheid is, als ze maar op een goede manier het verlangen voeden en de hoop levend houden. Zo vond ik ooit zelf zo’n nieuw beeld in de Narnia-Kronieken van  C.S. Lewis. De Narnia-Kronieken zijn een 7-delige sprookjesserie, waarvan verschillende delen verfilmd zijn. Maar oorspronkelijk gaat het dus om boeken, kinderboeken ja, maar ook zeer geschikt voor volwassenen, omdat ze boordevol symboliek zitten. En nu wil ik allerlaatste passage in deel 7 doorgeven, want dat stukje is eigenlijk een beschrijving van de eeuwigheid bij God. Een beeld van de hemel. Moet je horen hoe hij dat beschrijft:

‘Het schooljaar is voorbij; de vakantie is begonnen. De droom is voorbij; dit is de morgen… hun hele leven in deze wereld was slechts de voorkant en de titelpagina van het boek geweest. Nu beginnen zij eindelijk aan het Eerste Hoofdstuk van het Grote Verhaal, dat niemand op aarde ooit gelezen heeft. Het Verhaal dat nooit eindigt, en ieder hoofdstuk is beter dan het vorige.’

Het mooie van dit beeld vind ik dat het ruimte laat voor het geheim en voor de verrassing. Want laten we eerlijk zijn: die kant zit er toch vooral aan de bijbelse voorstelling van de hemel, ook in onze tekst. Er staat wel dat we weten dat we een eeuwige woning van God in de hemel hebben, maar er staat niet wat het precies is en hoe exact. Nee, het blijft verborgen, een geheim, om de verrassing straks echt nog veel groter te laten zijn. Want daar ben ik zeker van: het zal onze stoutste dromen overtreffen, onze grootste verwachtingen overstijgen.

Waar de Bijbel en ook ons tekstgedeelte wel iets over zegt is de kern van de hemel en het bestaan daar. Wat doet Paulus nu zo verlangen naar de hemel? Vers 8: om bij de Heer zijn intrek te nemen, om dichtbij de Here Jezus Christus te zijn. Want dat is uiteindelijk het meest wezenlijke dat je over de hemel kunt zeggen, dat het de plek is waar Christus is, waar Hij troont. En dat maakt de hemel zo’n aantrekkelijke, zo’n geweldige en ook zo’n veilige plaats.
Ja, als het ons daarbij niet om Christus gaat, die we hier mogen kennen en dienen; wat hebben we dan eigenlijk in de hemel te zoeken? Als we niet net als Paulus naar Hem verlangen, om bij Hem onze intrek te nemen, dan zoeken we een verkeerde hemel, in feite een lege hemel. Maar hebben we Hem hier leren kennen als onze lieve Meester, onze grote Koning, ons enige Houvast dan mag er nog zoveel onbekend en daardoor geheimzinnig zijn aan die hemel, maar dan weten we dat Hij er is, en dat is het allerbelangrijkste en zo vertrouwenwekkend.

Omdat Hij het hart van de hemel is, kan Paulus ook zeggen in vers 9: ‘Daarom stellen wij er een eer in te doen wat God wil, zowel in dit bestaan als in ons bestaan bij Hem.’ Of zoals een andere vertaling zegt: om Hem welgevallig te zijn. Dat klinkt als een bruid die zich mooi maakt voor haar man: welgevallig, gracieus, prachtig. Dat willen we toch zijn voor de Here Jezus?! Of we bij Hem zijn, zegt Paulus, in de hemel dus, of nog in dit bestaan. Ja, juist ook hier zullen we er toch alles aan doen om zo welgevallig mogelijk voor Hem te zijn, want daar zal Hij ons ook op beoordelen. Want dat is sterven ook, vers 10: verschijnen voor de rechterstoel van Christus. Daar komt aan het licht, wat een ieder gedaan heeft, goed of slecht. Of we welgevallig zijn voor Hem of niet. En nu moet u het wel goed begrijpen. Het gaat er niet om de hemel te verdienen met goede werken. Het gaat erom dat we een leven leiden waarin Christus de Bron is en zijn genade ons leidt. Daarom gebruikte ik zojuist ook niet voor niets het woord ‘gracieus.’ Daar zit het Franse woordje ‘grâce’ in, oftewel ‘genade.’ Als zijn overweldigende genade ons vervult, dan zullen we uit dankbaarheid daarvoor toch echt ons uiterste best voor Hem doen om zeg maar zo ‘gracieus’ mogelijk voor Hem te zijn; dan zullen we toch uit alle kracht het goede zoeken; dan zullen we toch het beste met de ander voor hebben. Dat kan niet anders dan dat we daar, om met Paulus te spreken, een eer in stellen. Met andere woorden: dan gaan we daar echt voor. Omdat Hij zo gegaan is voor ons, door de diepte heen, naar het Vaderhuis. Hij heeft de weg gebaand en Hij blijft ons voorgaan. Met zijn Woord, ook vanavond, met Zijn Geest. Ja, we leven na Pinksteren: de Geest is uitgestort. Hij wijst ons de weg, de weg achter Jezus aan. Hij staat ons bij in de strijd. Hij geeft ons de moed om vol te houden en het ook uit te houden als het tentdoek van ons lichaam staat te klapperen in de wind, als er pinnen uitgaan, als er lijnen neergaan. Hij doet ons verlangen naar Gods eeuwige huis, het thuis.

Zo zwerven wij, maar zingen;
wij gaan vol goede moed,
ontheemden, vreemdelingen
Gods woning tegemoet!
Niets valt hier te aanschouwen –
wij lopen door een kloof;
wij trekken in vertrouwen
langs wegen van geloof.

Al gaande langs de straten
verlangen wij dit huis,
ons lichaam, te verlaten,
te wonen bij Hem thuis;
dus laat ons, of wij zwerven
of huizen bij de Heer,
in leven en in sterven
Hem geven alle eer!

Amen

meditatief orgelspel + collectemoment

zingen          Evangelische Liedbundel 263:1,4,6

gedenken van twee overleden gemeenteleden

gezongen geloofsbelijdenis

dankgebed en voorbeden

zingen      Gezang 442:1,4

zegen