orgelspel 

welkom en mededelingen door ouderling van dienst 

zingen           Psalm 33:1 ‘Komt nu met zang en roer de snaren’

stil gebed

votum en groet 

openingstekst         ‘Doe de oude desem (dat is gist) weg en wees als nieuw deeg. U bent immers als ongedesemd brood, omdat ons pesachlam, Christus, is geslacht. Laten we daarom het feest niet vieren met de oude desem van kwaad en ontucht, maar met het ongedesemde brood van reinheid en waarheid.’ (1 Korinthe 5:6b-8)

zingen                      Lied 273:1,4,5 ‘Loof God, die zegent al wat leeft’

voortzetting Heilig Avondmaal  

lezen aan tafel        Johannes 6:48-51
zingen aan tafel           Lied 381:6 ‘U wil ik danken, grote Levensvorst’

gebed om de verlichting met de Heilige Geest

schriftlezing               Exodus 12:1-13; 21-28  (v 

zingen                Lied 723:2 ‘O Heer, uw onweerstaanbaar woord’

verkondiging

Gemeente van Jezus Christus,

Een Israëlitisch jongetje – laten we hem Levi noemen – ziet zijn vader thuiskomen. ‘Hé, wat heeft papa nu bij zich? Een lam. Volgens mij de mooiste van de kudde. Waarom?’ Levi ziet dat zijn vader het lam achter het huis zet. Vier dagen blijft het daar.
Ja, zijn moeder kijkt niet vreemd op. Die weet wel waar het lam voor is. Wat er te wachten staat. Welke bevrijding op stapel staat en welk feest daarbij hoort. En ze vertelt het Levi: over het offer dat bij dat feest hoort. Het offer dat dit lam zal zijn. Een offer voor de HEER en dat het daarom het mooiste lam van de kudde is. De Here God verdient immers alleen het beste…

En zo staat het lam daar in de tuin. Ik las ergens: dat lammetje is als het ware al een zichtbaar en tastbaar onderpand van de bevrijding.
Ja, dat lijkt eigenlijk best wel op dat brood en die wijn van vandaag. Die vormen ook een tastbaar en zichtbaar onderpand van de bevrijding, van onze verlossing, door de Here Jezus Christus. Zo heeft u dat avondmaal vandaag toch hopelijk wel beleefd…

Terug naar Gosen, het deel van Egypte, waar de Israëlieten verblijven. Niet alleen bij Levi thuis staat zo’n lammetje in de achtertuin. Overal. En zo moet in die paar dagen er toch een enorme spanning, maar vooral een grote verwachting zijn ontstaan: Is het nu zover? Gaat God ons nu echt bevrijden? Is het voorbij met die slavernij, met die verschrikkelijke onderdrukking?
Op de vierde dag neemt vader het lam onder zijn armen, bindt zijn poten vast en met één haal van een vlijmscherp mes wordt het dier gedood. Het bloed wordt opgevangen. Levi ziet hoe z’n vader met de schaal naar de voordeur loopt en met een kwast de deurposten met bloed bestrijkt. ‘Waarom doet u dit, papa?’
En vader legt uit. Dat de komende nacht er een engel van God zal rondgaan en iedere eerstgeborene zal doden, van mens en dier. Maar als de deur met het bloed van het lam is besmeerd, dan zal de engel voorbijgaan. Dan is het Pesach (letterlijk betekent dat ‘voorbijgaan’). Levi zal gehuiverd hebben. En wie niet?

De Here God als Iemand die rondgaat om te doden. Huiveringwekkend.
Maar het is niet zomaar. God is geen grillige, onvoorspelbare, tiran met wrede nukken. Nee, we zijn hier wel aan het eind van al die pogingen van God om zijn volk uit Egypte te laten gaan. Keer op keer waren Mozes en Aäron naar farao toegegaan: ‘Zo zegt de HEER: laat mijn volk gaan.’ Maar farao wilde niet. Sterker nog: hij had zich verhard. IJskoud had hij geweigerd: ik ken die God van jullie helemaal niet. Hoogmoedig had hij de hakken in het zand gezet: ‘We zullen wel eens laten zien wie hier de baas is, ik laat me door niemand gezeggen, zeker niet door zo’n onbetekenende woestijngod van zo’n nomadenvolk.’ En ook al waren er vervolgens zware rampen over Egypte heengegaan – negen tot nu toe – die het land, mens en dier, zwaar hadden getroffen; farao bleef weigeren, bleef koppig en trots, wilde nog steeds niets weten van die eis van de God van Israël. Ja, hij had de kans gehad. Wat zeg ik: negen kansen, maar hij had ze allemaal laten liggen, willens en wetens. En daarom zal hij het nu gaan voelen, dat er met deze God niet te spotten valt. Iedere eerstgeborene zal gedood worden. De ergste plaag van allemaal.

De engel van God – ook wel doodsengel genoemd – zal door Egypte gaan deze nacht. Ja, door heel Egypte, ook door het land Gosen, ook waar de Israëlieten wonen. ‘Hè, wat is dit? Waarom stuurt God die doodsengel niet alleen op de Egyptenaren af? Die zijn toch fout! Dat zijn toch de bad guys?’
Zo kijkt God niet. En ieder die Zijn licht over zijn leven ziet vallen ook niet. Die weet dat hij geen haar beter is dan een ander. De Israëlieten zijn geen haar beter dan de Egyptenaren. Later zou Jozua tegen hen zeggen: ‘Jullie dienden de afgoden in Egypte.’ Met andere woorden: daar waren ze vreemd gegaan. Ze hadden de HERE ingeruild voor de afgoden van Egypte. Nee, ze waren geen haar beter dus. God zal hen ook treffen, mits ze bescherming zoeken achter het bloed. Achter dat bloed van dat lammetje, plaatsvervangend gedood in hun plaats, zijn ze veilig. Dat bloed biedt bescherming. Maar vinden ze zich zelf te goed, vinden ze dat bloed niet nodig, denken ze zo wel voor God te kunnen bestaan, dan zal die doodsengel ook hen treffen.

Israël moet hier dus leren bescheiden te zijn. Ach, hebben wij allemaal dat ook weer niet moeten leren, aan de avondmaalstafel?! Misschien bekruipt ons ook wel eens de gedachte: ‘Ach, met mij valt het best mee. Zeker als je mij vergelijkt met die of die. Hoe die een scheve schaats heeft gereden. Wat die voor een zooitje van z’n leven heeft gemaakt. Hoe die er bij loopt, enz. Ik las pas een uitspraak, die me aan het denken zette: ’Ik heb gemerkt dat christenen geneigd zijn erg boos te worden op mensen die anders zondigen dan zij.’ Maar met die boosheid zouden ze ook wel eens hun eigen zonden kunnen maskeren. Wie zichzelf heeft leren kennen in Gods licht, die weet dat hij of zij geen haar beter is. Wie vandaag met een open houding aan het avondmaal deelnam of de dienst meebeleefde, die weet dat-ie het net zo goed moet hebben van dat offer van Christus, dat een volkomen verzoening is voor al onze zonden. Dat we echt alleen veilig zijn achter Hem. Zelf hebben we helemaal niets in te brengen, dan alleen maar vuile handen en een onrein hart. Maar wat is het dan geweldig dat we, net als de Israëlieten toen, achter het bloed van het Lam mogen schuilen. Het Lam met een hoofdletter. Jezus Christus. Hij die het volmaakte Lam is. De volmaakte mens, die geen zonde deed – niet één – maar die zich in onze plaats gaf, tot in de dood. Wat is het een geweldige bevrijding, iets om zo blij mee te zijn en te blijven, dat bij Hem niets ons kan schaden. Geen duivel en geen dood. Geen twijfel en geen aanvechting. Geen zonde en verleiding. O Here Jezus Christus, Lam van God, mijn Heer, mijn Redder, niemand is als U. Bij U ben ik veilig. U kan ik niet missen. Geen dag. En uw genade maakt me mild naar anderen. Want ik ken mezelf.

Intussen zit Levi met het gezin aan tafel. De Pesachmaaltijd gaat beginnen. Op tafel ligt het lam, in z’n geheel geroosterd. Er liggen ook de ongezuurde broden, oftewel de matses: platte broden, gebakken zonder gist. En de bittere kruiden. Groenten, waarvan, bij wijze van spreken, de tranen in je ogen springen: zo bitter. Tekenend voor de bittere slavernij die ze in Egypte moesten ondergaan. Levi vraagt honderduit: ‘Waarom is deze maaltijd anders dan anders? En wat is dit? En wat is dat? En wat betekent dit? En dat?’ Z’n ouders leggen het geduldig uit. Zo vertellen ze van het verhaal achter de maaltijd. Ze vertellen over die geweldige bevrijding die op komst is. Dat het bijna gaat gebeuren, en dat daarom alles met haast gemaakt is en ze ook met haast moeten eten.

Maar weet je, wat ik misschien nog wel het meest bijzonder vind? Dat de Israëlieten dit feest vieren, terwijl ze nog in Egypte zijn! Ze vieren al feest voordat de bevrijding, de uittocht, heeft plaatsgevonden! Moet je nagaan: de vader van Levi heeft misschien de striemen wel op z’n rug staan, van de zweepslagen die hij die dag weer van de Egyptische slavendrijvers heeft gekregen. En z’n armen en benen wegen als lood, vanwege dat uitputtende werk. Wie weet, hoeveel slachtoffers er die dag weer gevallen zijn door de onderdrukking. En toch, en toch vieren ze feest! Ze vieren feest, nog middenin de slavernij, voor de daadwerkelijke bevrijding uit. Zo bijzonder!

Dit is geloof, gemeente. Dit is vertrouwen. Dat bouwt op de HERE God, dat Hij die bevrijding zal geven, dat die zal gebeuren, ook al is het nu nog niet zichtbaar. Het geloof heeft genoeg aan die tekenen van het feest, heeft genoeg aan de beloften van God, heeft genoeg aan de zekerheid die in Hem ligt!
Zouden wij dat kunnen: feestvieren voorafgaande aan de bevrijding? Feest voordat er iets te zien is? Vóór de genezing, vóór de oplossing? Feest dus te midden van de nood, de gebrokenheid, de vragen, de ziekte, de pijn. Nee, uit onszelf kunnen we dat niet. Maar door Hem kan het, zal het gaan. Omdat Hij die bevrijding wel geeft. Bevrijding in de verzoening: bescherming door het bloed van het Lam. Maar ook bevrijding in de totale verlossing eens. In die nieuwe hemel en aarde, als er geen gebrokenheid, geen onvolmaaktheid, geen ziekte en dood meer zijn. Niets, maar dan ook niets van dat alles, maar alleen maar vrede, gerechtigheid en vreugde.
Ja, al is dat nog toekomstmuziek: die totale bevrijding, die algehele genezing, die volkomen verlossing. Die komt wel, omdat God zelf het beloofd heeft. En in Christus zijn al zijn beloften amen!

Laten we daarom feestvieren. Al is het tegen de klippen op. Al is het met een brok in de keel en tranen in de ogen. Al gaat er nog zoveel tegen dat feest in. Feest is het, omdat Hij leeft en omdat Hij ons beschermt en dwars door alles heen draagt. Feest mocht het zijn aan de avondmaalstafel, een voorproefje van dat allergrootste feest dat nog wacht, als Hij alles in allen zal zijn.
Feest is het elke zondag, een voorproefje op die geweldige rust die God voor ons in petto heeft, als niemand en niets ons meer zal opjagen en zal knechten.
Feest is het elke kerkdienst, als hemel en aarde elkaar mogen raken in de lofprijzing en de aanbidding op Gods grote naam.
Feest, zegt Paulus, is in feite het hele leven, omdat dat leven van Christus is, ons Pesachlam.

En dat feest mogen anderen ook aan ons merken, omdat ons leven is doortrokken, niet van slechtheid en boosheid, maar van reinheid en waarheid. Dat zullen anderen aan ons moeten proeven. Het zou toch van de gekke zijn, als we hier vandaag hebben geproefd hoe goed de Heer voor ons is, en vervolgens behandelen we anderen deze week slecht, kunnen we alleen maar op het negatieve van anderen de vinger leggen?! Het zou toch van de gekke zijn als we vandaag de verzoening hebben gevierd en vervolgens zijn we deze week onverzoenlijk naar anderen toe?! Het zou toch van de gekke zijn als we hier gereinigd zijn van al onze ongerechtigheden en deze week laten we ons in met allerlei onreine dingen en smerige zaakjes?!
Nee, anderen zullen echt aan ons mogen merken hoe feestelijk deze zondag voor ons was, hoe feestelijk de maaltijd des Heren was, hoe feestelijk het is om Christus te kennen en uit Hem te leven.

Feest is het daar bij die Pesachmaaltijd in het huis van Levi. Feest, omdat de bevrijding komt. Zeker weten, zo hebben ze de HERE God wel leren kennen.
En weet u wat Joden nu nog altijd zeggen aan het eind van de Pesachmaaltijd: ‘Volgend jaar in Jeruzalem!’
Daar spreekt verwachting uit en verlangen naar het beloofde land, naar de toekomst van de Messias. Zullen wij dat niet met onze oudste broeder meezeggen, ook vandaag tot elkaar: ‘Tot ziens in Jeruzalem. Tot ziens in Zijn toekomst! Adieu!’

Amen

zingen (als geloofsbelijdenis)    Hemelhoog 523 ‘Ik geloof in God de Vader’

gebed           

inzameling van de gaven  

slotlied         Psalm 33:8

zegen

orgelspel