inleidend orgelspel           Triosonate II in c-moll, BWV 526 – J.S. Bach (1685-1750)

welkom en mededelingen 

zingen                       Psalm 104:1 

stil gebed

votum en groet      

aanvangstekst        

‘Hoe talrijk zijn uw werken, HEER.
Alles hebt U met wijsheid gemaakt,
vol van uw schepselen is de aarde.’ (Psalm 104:24)

zingen           Psalm 104:3, 7, 8 (3,8 gezamenlijk, 7 door cantorij)

gebed om de verlichting met de Heilige Geest 

schriftlezing Numeri 22:21-35

zingen           lied 919:1,2 ‘Gij die alle sterren houdt’

schriftlezing 2  Numeri 24:12-19

zingen           Lied 919:3,4

verkondiging  Glas 31 ‘Bileam en de sprekende ezelin’

Gemeente van Jezus Christus,

Die Bileam is een ambivalent figuur, hij heeft duidelijk twee kanten. Dat zie je ook op het glas. In de bovenrand zien we hem geknield. In de ene hand heeft hij een soort priesterstaf. Priesterlijk ziet hij er ook uit, in het wit, met goud. Z’n andere hand is aanbiddend en zegenend opgeheven. Hij spreekt de woorden die God hem opdraagt. Als een spreekbuis van God: priester én profeet.

Maar dit was niet zonder slag of stoot gegaan. Want Bileam heeft ook een andere kant. Koning Balak van Moab had hem namelijk opgedragen de Israëlieten te vervloeken, waarvoor Bileam een vorstelijke beloning zou krijgen. En daar was Bileam gevoelig voor. Héél gevoelig. In het Nieuwe Testament wordt Bileam getekend als iemand die gedreven werd door hebzucht. Daardoor was hij ook verblind, zag hij de engel niet die hem de weg versperde, met een getrokken zwaard.
Zijn ezel zag die engel wél, en was, uit lijfsbehoud, van het pad afgegaan. Bileam had het dier er van langs gegeven. Maar toen ze verderop op een smalle weg, met aan weerszijden een muur, toen zag de ezel de engel weer. De ezel ging zo ver mogelijk opzij, maar daardoor raakte Bileams voet bekneld. Au! Uit woede sloeg hij z’n ezel opnieuw. En toen de weg verderop nóg smaller werd, zodat de ezel niet meer kon uitwijken voor de gewapende en dreigende engel, zakte zij door haar poten en bleef stokstijf liggen: werkweigering, vond Bileam. Hij werd nog bozer en sloeg de ezel opnieuw.

Dat moment heeft de glazenier prachtig in een beeld gevangen in het hoofddeel van het glas. We zien hier die andere kant van Bileam: z’n verbeten blik, zijn zijn ogen nou gesloten? Hoe dan ook, hij ziet de engel rechts met het getrokken zwaard niet. Nee, hij heeft alleen maar oog voor de ezel die hij met een houten staf afranselt. Die ziet er uit als een honkbalknuppel. Pure mishandeling. De twee bedienden links kijken hem aan, duidelijk diep onder de indruk. De rechterjongen wijst met z’n ene hand naar de engel. Met z’n andere hand lijkt hij de ezelin te aaien.

Deze draait haar kop naar Bileam. Ze lijkt haar tong naar Bileam uit te steken! Alsof ze hem uitlacht: ‘Waar ben je nou mee bezig, baas! Enne… wie is hier nu de ezel! Nee, wacht! Een ezel stoot zich in ’t gemeen geen twee keer aan dezelfde steen’, maar jij bent mij nu al voor de derde keer aan het afranselen. Heb je dan echt niet door wat er aan de hand is?’
Dat lees ik allemaal in die uitgestoken tong, tussen dat perfecte gebit en vooral die lachende lippen van die ezelin. Maar wat ze daadwerkelijk zegt, staat in de banderol, oftewel de tekstvaan: ‘Waerom slaet gy my?’ Het is het enige glas hier uit de kerk van voor de Reformatie, waar de tekst in het Nederlands staat. Op de andere glazen uit die tijd is dat altijd Latijn.
‘Waarom sla je mij?’ Of zoals het uitgebreider in Numeri 22:28 staat: ‘Wat heb ik u misdaan, dat u me nu al drie keer geslagen hebt? (…) Ben ik niet de ezelin waar je al je leven lang op rijdt? Heb ik me soms eerder zo gedragen?’ Het is een retorische vraag, maar Bileam geeft toch het antwoord: ‘Nee, nooit.’

‘Waarom sla je mij?’ Zoals gezegd werd dit glas aan de kerk geschonken door het Goudse gilde van de vleeshouwers. Het wapenschild met de hoorn is in het bovenglas terug te zien. De vleeshouwers, zeg maar de slagers van Gouda. Die naam zegt het al: die sloegen ook op het vlees. Maar toch apart eigenlijk dat die beroepsgroep voor zó’n afbeelding kiest, waarop een dier wordt afgeranseld.
Of zou het glas ook als een soort spiegel functioneren, beter: als een antibeeld. Voor hoe we met dieren omgaan, wat voor bestaan we hen gunnen, ook dieren die bedoeld zijn voor de slacht, en bij de slager terechtkomen. Nou, niet zó dus!
Dat glas vertelt ons ook anno 2023 hoe belangrijk het is om op een zorgvuldige wijze om te gaan met dieren. Er is een bio-industrie, waar dieren producten zijn, die zo snel en goedkoop mogelijk tot consumptieartikelen moeten leiden. Er zijn slachthuizen waar koeien worden mishandeld, geslagen en opgejaagd met elektroshocks, waar varkens levend gekookt worden.
‘Waarom slaat gij mij?’ Die directe en confronterende vraag op het glas is actueel en urgent genoeg, gemeente. Dieren zijn medeschepselen, ze leven door Gods adem, Zijn Geest. Hoe wij met dieren omgaan, raakt dus God zelf. Daarom staan er in de Thora, bij de geboden van God, ook aanwijzingen om op een goede en zorgvuldige wijze met vee, en met andere dieren, om te gaan.

Intussen is het natuurlijk wel hoogst bijzonder dat de ezelin spreekt. Er zijn natuurlijk genoeg sprookjes en fabels waarin dieren spreken. En wij kennen in de moderne literatuur ook de dierenverhalen van Anton Koolhaas en Toon Tellegen, waar de dieren volop communiceren. Het lijken net mensen.
Maar hier ligt de nadruk op het wonder, op het godswonder. Vers 28 zegt namelijk dat de HERE God de mond van de ezelin opende. Maar Bileam is zo buiten zinnen van boosheid dat hij daar niet eens verbaasd over lijkt, maar gewoon de dialoog met z’n ezel aangaat en haar verwijt dat ze met hem zit te sollen (vandaar natuurlijk ook die uitgestoken tong op het glas).

Maar dan gebeurt het tweede wonder van godswege. Na het openen van de mond van de ezelin opent de HERE God nu de ogen van Bileam. En dan ziet deze wat de ezelin dus de hele tijd al zag: die engel des HEREN met het getrokken zwaard. Bileam mag dan een ziener zijn, hij was uit zichzelf niet in staat Gods geestelijke wereld te zien. Vandaar zijn gesloten ogen op het glas…
De engel spreekt ook. Ze herhaalt de vraag van de ezelin: ‘Waarom heb je de ezelin nu al drie keer geslagen?’ En dan vervolgt de engel dat Bileam haar dankbaar mag zijn, want als ze niet opzij was gegaan en was gaan liggen, dan had de engel Bileam gedood.
Blijkbaar had Bileam toch besloten voor het goud in plaats van voor God te kiezen. Het is één letter verschil, maar tegelijk een wereld: God of goud. En dat die weg – die van de hebzucht – een heilloze weg is, een weg die je naar de ondergang leidt – de apostel Paulus zou later schrijven dat geldzucht de wortel is van alle kwaad. De heilloosheid, de leegheid, het gevaar daarvan, laat die engel met z’n getrokken zwaard zien. Bileam mag z’n ezelin dus wel heel dankbaar zijn. Maar ten diepste dus God zelf, die op tijd z’n ogen opende.

Op het glas vind ik ook die twee bedienden links zo treffend. Zij wijzen Bileam ook op die engel, waarschuwen hem. Is dat ook geen vingerwijzing voor ons? Dat wij mensen zo bedoeld zijn, om elkaar ook in alle eerlijkheid te kunnen wijzen op dingen die niet goed gaan? Niet moralistisch of betweterig. Nee, want van die hand waarvan de ene vinger op de ander gericht is, wijzen de andere vingers naar zichzelf. Het gaat ook altijd jouzelf aan. Met dat in het achterhoofd is het nodig en goed om elkaar op heilloze wegen te wijzen, om te benoemen wat ongelukkig maakt, wat een ander schade brengt, wat ten koste gaat van de goede schepping.
In Bijbels taalgebruik: vermanen dus. Dat woord heeft misschien een negatieve lading gekregen, maar in het Grieks luidt het woord voor vermaning ‘paraklese’, Dat betekent letterlijk: ‘erbij roepen’. Dat is juist heel positief: om de ander weer erbij te roepen, op de weg van God, in het spoor van Christus, de weg van de liefde, van wat echt goed doet. Het is een zegen als er mensen zijn die je op die weg wijzen, en die je daar naar terug roepen, als dat nodig is.

Bileam is op z’n knieën gegaan en buigt zich neer. Hij belijdt z’n verkeerde weg en wil teruggaan naar huis. Maar de HEER heeft een beter plan: ‘Ga met die mannen mee, maar je mag alleen zeggen wat Ik je opdraag.’

En zo komt Bileam aan bij koning Balak. Die heeft Bileam ingehuurd om Israël te vervloeken. Toen geloofde men heilig dat woorden veel konden uitrichten, ook in kwade zin. Zelfs een heel volk. Nu vinden we dat misschien lastig. Het zijn toch maar woorden…
Maar onderschat nooit de uitwerking van woorden. Ook in negatieve zin. Woorden kunnen pijn doen. Een stelselmatige kleinering kan iemand voor het leven beschadigen. Het verbale geweld dat vandaag de dag ook zo verschrikkelijk kan zijn. En wat dacht je van propaganda, de verdraaiing van de werkelijkheid middels woorden? Nee, negatieve woorden kunnen veel uitwerken.

Balak doet er werkelijk alles aan. Hij laat zeven altaren bouwen, waarop hij zeven stieren en zeven rammen offert. Dat wordt gedaan op een hoogte die aan de god Baäl is gewijd. Maar Bileam zoekt het aangezicht van de HEER, de God van Israël. Hij legt Bileam in de mond wat hij moet zeggen. En in plaats van vervloekingen komen er louter zegeningen uit Bileams mond voor het volk Israël.
Balak is woest, maar elke keer herhaalt zich dit procedé. Bileam ziet het tentenkamp van Israël liggen (op het glas rechts, achter het zwaard van de engel).


En dan komt de volgende zegening uit zijn mond: ‘Hoe goed zijn uw tenten, o Jakob, hoe goed uw woningen, o Israël.’ Het dagelijks gebed van de Joden opent tot op de dag van vandaag met deze woorden. Woorden nota bene van een heidense waarzegger, die God gebruikte om zijn volk te zegenen.

Ik kijk weer even naar die ezel, met haar uitgestoken tong. En ik denk: die geldt toch ook voor Balak. Hij wilde Israël laten vervloeken, maar dat wordt op ongekende wijze gezegend. Die uitgestoken tong van de ezel staat wat mij betreft ook voor de humor van God. De humor van God: verrassend, de wereld op z’n kop. Waarbij een ezel meer ziet dan haar baasje en hem ook nog eens verbaal de baas is. Gods gein, met eerbied gezegd. En ‘gein’ is afgeleid van het Hebreeuwse woord ‘genade’. Bileam ervaart de genade als de engel met het getrokken zwaard hem spaart en hem op weg stuurt om te zegenen. Bileam ontvangt de genade in de zegenrijke woorden die hij mag uitspreken over Israël en over iedereen die Israël zegent: ‘Gezegend wie u zegent…’
Zo zijn wij bedoeld, gemeente: om te zegenen. En zegenen is in het Latijn ‘Benedicere’, letterlijk: ‘goede woorden zeggen’. Woorden kunnen beschadigen, verwoesten, kleineren. Helaas zien we dat vaak genoeg gebeuren.
Maar Gods weg is anders. Hij zegent ons, om tot een zegen te zijn. Ook met onze woorden. Zullen we dat blijven doen, of gaan doen? Vandaag, maar ook deze week? Goede woorden over en tot elkaar spreken? Woorden die positief bedoeld zijn. Vriendelijke woorden. Juist ook naar hen met wie we het moeilijk helpen. Hen zegenen. Woorden spreken die echt helpen en opbouwen. Kortom: zegenrijke woorden. Wat zouden die niet kunnen uitwerken!

Balak staat daar niet open voor. Hij is er helemaal klaar mee. Hij stuurt Bileam weg, zonder beloning. Maar voordat Bileam teruggaat, heeft hij nog wat. Het is een profetie over Israëls toekomst. Hij ziet een ster opkomen uit Jakob, een scepter uit Israël. Die zal alle tegenstand vernietigen en Israël een veilige toekomst schenken.
Een scepter duidt op een koning. Je kunt hierbij denken aan David, maar de profetie kent nog een diepere laag. Want die ster verwijst ten diepste naar Christus. Niet voor niets zagen de wijzen uit het oosten een ster, die hen bracht bij de geboren Messias in Bethlehem.
Ik zag ergens een prachtige gebeeldhouwde voorstelling uit de Middeleeuwen, waarbij de drie wijzen knielen voor Jezus, die bij Maria op schoot zit. Achter haar staat Bileam. Hij legt z’n hand op Maria’s schouder. Veelzeggende verbeelding en bevestiging dat zijn profetie vervuld is.

Ja, Christus is de Morgenster, horen we in het laatste bijbelboek Openbaring. Een treffend beeld. De morgenster is de voorbode van de dag. Maar hij schijnt wel in het donker. En donker werd het ook voor Jezus, wat zeg ik: de duisternis stortte zich op Hem. Aan het kruis bereikte dat een climax, toen een drie uur lange duisternis Hem omhulde en Hij het uitriep: – ook een waaromvraag, net als bij de ezel – ‘Waarom hebt Gij mij verlaten?’ En hoe werd Hij geslagen! De ster leek te doven. Het leek over en uit toen Jezus z’n laatste adem uitblies. Maar na drie dagen stond Hij op.
Halleluja, de Morgenster is niet gedoofd, nee: Hij schijnt. In de duisternis. En de duisternis heeft Hem niet in zijn macht gekregen. Hij schijnt als de Morgenster, als voorbode van de grote morgen, zijn stralende toekomst, waar we nu al glimpjes van mogen ontvangen. Daarom:

O ster, zo ver van huis gegaan,
val met ons mee, val mij niet tegen –
al struikel ik op vreemde wegen,
Gij zijt niet ver bij mij vandaan.

De dag hebt Gij niet afgewacht,
in duisternis trok Gij uw sporen;
reeds glanst, al is het ochtendgloren
nog ver: één ster, te middernacht.

Ja, Gij zijt louter licht uit licht,
een beeld van God tot ons gezonden,
en in uw gloed groeien de wonden
van lijf en ziel in liefde dicht.

Blijf helder aan de hemel staan,
wijs mij naar huis de rechte wegen –
wat zou ik wensen dan uw zegen:
wijs mij vannacht de morgen aan.

Amen

de cantorij zingt     Deel 1 uit: Rejoice in the Lamb – B. Britten (1913-1976)

geloofsbelijdenis

zingen           Lied 978: 1 en 4 ‘Aan U behoort o Heer der heren’

dankgebed en voorbeden

inzameling van de gaven                       Tijdens de inzameling zingt de cantorij ‘Es wird ein Stern’ (uit: Oratorium ‘Christus’) – F. Mendelssohn-Bartholdy (1809-1847)

zingen           Lied 247 ‘Blijf mij nabij, wanneer het duister daalt’

zegen

uitleidend orgelspel         Toccata – H.F. Micheelsen (1902-1973)

(met dank aan Stichting Goudse Sint-Jan voor de afbeeldingen van het glas)