welkom en afkondigingen
zingen Psalm 136:1,2,11,13
stil gebed
votum en groet
openingstekst ‘Geprezen zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus: in zijn grote barmhartigheid heeft Hij ons opnieuw geboren doen worden door de opstanding van Jezus Christus uit de dood, waardoor wij leven in hoop.’ (1 Petrus 1:3)
zingen Zingende Gezegend 161 ‘O vlam van Pasen steek ons aan’
lezing van het gebod uit Romeinen 6:5-13
Cantorij Cantabile zingt ‘Trumpet Voluntary’
gebed
kinderlied Hemelhoog 207 ‘Weet je dat de lente komt’
kindermoment
Vandaag heb ik geen kinderverhaal. Ik heb zoveel verhalen moeten maken, de hele week door. Mijn hoofd is leeg. Sorry…
1 april! Ja, had ik jullie toch even tuk hè. Het is 1 april. En dan halen mensen grappen met elkaar uit. Weet je dat heel vroeger in de kerk ook met Pasen grappen werden verteld. Nou, dan kan ik het ook doen, toch?
Waarom kan een ei niet bevriezen?… Omdat er een dooier in zit!
Een ei vraagt aan een ander ei: “Hé! Hoe is het tegenwoordig met je vader?”. Antwoordt het andere ei: “Goed, hij is nu advocaat!”
Over advocaat gesproken, en een dokter… Vier broers gingen studeren en werden succesvolle dokters en advocaten. Enkele jaren later zaten ze met elkaar aan het Paasdiner. Ze hadden het over de dure cadeaus die ze hun oude moeder tijdens het Paasfeest hadden gegeven. Ze woonde ver weg in een andere stad en ze wilden wat bijzonders doen.
De eerste zei: “Ik heb een groot huis laten bouwen voor moeder.”
De tweede zei: “Ik heb er een thuisbioscoop van 60 .000 euro laten installeren.”
De derde zei: “Ik heb mijn Audidealer een RS8 bij haar laten bezorgen.”
De vierde zei: “Moet je horen: jullie weten hoe graag moeder in de Bijbel las en hoeveel moeite dat nu kost vanwege haar slechte ogen. Een tijdje terug kwam ik een domineer tegen die vertelde over een papegaai die de hele Bijbel kan opzeggen. Het heeft twintig dominees twaalf jaar gekost om hem dat te leren. Ik heb moeten beloven dat ik de Kerk twintig jaar lang jaarlijks 100.000 euro schenk, maar het was het waard. Moeder hoeft het hoofdstuk en het vers maar te noemen en de papegaai zegt de tekst op, foutloos!” De andere broers waren onder de indruk.
Na de feestdagen stuurde moeder iedereen een bedankje. Ze schreef: “Mark, het huis dat je gebouwd hebt, is zo groot. Ik gebruik maar 1 kamer, maar ik moet het hele huis schoonhouden. Maar toch bedankt, hoor”.
“Michael, je hebt me een peperdure thuisbioscoop met 7.1 Surround gegeven. Er kunnen vijftig mensen in, maar al mijn vrienden zijn dood, ik hoor amper wat en ben bijna blind. Ik zal er nooit gebruik van maken. Maar toch bedankt voor je gebaar.”
“Martin, ik ben te oud om te reizen. Ik ga zelden de deur uit en laat mijn boodschappen thuis bezorgen, dus ik heb die Audi nooit nodig. Maar het was lief bedoeld.”
“Lieve Melvin, jij was de enige zoon die een beetje heeft nagedacht over zijn cadeau. De kip was heerlijk. Dank je wel.”
Kijk, de paasgrappen werken. Er wordt gelachen. En dat was nou precies de bedoeling van die paasgrappen vroeger in de kerk. Dat mensen vrolijk werden. Juist op Pasen. Want dat is toch eigenlijk de allervrolijkste, allerblijste dag van het jaar. Dat die donkere dood het verloor. Dat het graf Jezus niet houden kon. Dat de duivel het nakijken had. Dat we met Jezus mogen leven. En de allermooiste toekomst hebben die je maar bedenken kunt. Daarom: lach maar, wees blij, vrolijk Pasen en een goede kindernevendienst. En tot straks!
schriftlezing Johannes 20:1-10
zingen Gezang 207: 1, 2, 3, 4, 10, 11 en 12 (in wisselzang)
verkondiging Thema: Zien en geloven
Gemeente van Jezus Christus,
‘Petrus en Johannes lopen naar het graf op de ochtend van de verrijzenis’. Aldus de lange titel van dit schilderij van de Zwitserse schilder Eugène Burnand.
Het is een aangrijpend schilderij, waarop Burnand uitdrukking heeft willen geven aan wat er toen door de discipelen heenging. Net daarvoor hadden ze van Maria Magdalena gehoord dat Jezus’ lichaam niet meer in het graf lag. Petrus en Johannes hadden geen moment geaarzeld en waren ernaartoe gerend. En precies dat zet dit schilderij op een geweldige wijze als het ware stil. De houding, de blikken drukken een mengeling uit van haast, angst, hoop en verlangen.
Links op het schilderij zien we Johannes in de witte mantel. Hij knijpt zijn handen fijn, alsof hij met z’n ogen open, vurig bidt: ‘Als ze Jezus’ lichaam maar niet gestolen hebben!’ Of juist: ‘Laat het waar zijn, Heer, dat U leeft!’
Petrus loopt naast Johannes. Normaal was hij altijd haantje de voorste. Maar iets lijkt hem tegen te houden. Z’n blik is vol van verbijstering, verwarring, maar ook van verlangen en hoop: ‘Zou het dan toch waar zijn? Maar ja, wat dan?’ Z’n rechterhand houdt hij tegen z’n hart. Ja, dat is zwaar. Daar drukt het diepe berouw om de verloochening van z’n Heer, nog maar een paar dagen geleden. Als Jezus werkelijk leeft, betekent het dat hij Hem onder ogen moet komen, met z’n schuld en diepe schaamte. En met z’n linkerhand wijst hij naar Johannes, alsof hij zeggen wil: ‘Ga jij maar voor!’
Johannes komt inderdaad als eerste aan bij het graf. Hij buigt zich voorover en ziet dan de linnen doeken liggen, maar het graf gaat hij niet binnen. Uit archeologisch onderzoek weten we hoe zo’n familiegraf, waarin Jezus begraven was in de tuin van Jozef van Arimatea, er toen uitzag. Je had eerst een portaal, waaraan één of meer grafkamers grenzen. Als Johannes zich buigt, kijkt hij vanuit dat portaal in zo’n grafkamer. In het schemerduister is te constateren dat de grafdoeken er nog liggen. Dan heeft hij genoeg gezien. Het is een vluchtige blik. Hij gaat niet verder, want de aanwezigheid van de zwachtels wijst erop dat het lichaam van Jezus helemaal niet verdwenen is, zoals Maria had beweerd.
Ik zei al: ‘vluchtige blik’. Er wordt in ons tekstgedeelte drie keer gekeken, maar telkens weer anders. Dat blijkt ook uit de verschillende werkwoorden die in de Griekse grondtekst worden gebruikt. Helaas heeft de Nieuwe Bijbelvertaling hier geen rekening mee gehouden, die vertaalt alle drie de keren met ‘zien’. De Naardense Bijbel laat het verschil wel uitkomen in drie verschillende werkwoorden. Daar lezen we bij de eerste keer: ‘Johannes bukt erbij neer en kijkt aan tegen de lijkwindsels die er liggen.’ Dat oorspronkelijke Griekse werkwoord dat hier gebruikt wordt, betekent inderdaad ‘ergens tegenaan kijken’, oftewel ‘oppervlakkig zien’. En omdat Johannes zó kijkt, komt hij tot de conclusie dat er niets gebeurd is.
Ja, zo kun je naar Pasen kijken. Alsof er niets gebeurd is. Sterker nog: veel mensen vandaag de dag hebben überhaupt geen flauw idee wat er gebeurd is met Pasen, waar het bij dit feest werkelijk om gaat.
Maar je kunt dat allemaal wel weten. Je kent die paasgeschiedenis van binnen en van buiten en vanzelfsprekend ben je met Pasen ook in de kerk. Je doet er in mee, maar in feite doet het je weinig tot niets. En om nou te zeggen dat het werkelijk wat uitwerkt in je leven, dat je er andere keuzes door bent gaan maken, anders in het leven staat… Nee, eigenlijk niet. Dan is het toch ook voor jou alsof er in feite niets gebeurd is. Dan blijft het net zo goed aan de oppervlakte.
Intussen is Petrus gearriveerd en hij gaat de grafkamer wel binnen. En hij kijkt ook anders. Er staat nu ook een ander werkwoord. De Naardense Bijbel vertaalt dat met ‘hij aanschouwt.’ ‘Aanschouwen’ is nauwkeurig kijken. En dat doet Petrus, in tegenstelling tot de oppervlakkige blik van Johannes. Hij ziet de doeken ook, de zwachtels die in de zalf gedrenkt waren. En daarna strak om het lichaam van de overledene gewikkeld werden. Door die zalf zijn ze helemaal stijf geworden en hebben de vorm van het lichaam aangenomen. Ja, op het eerste gezicht zou je zeggen dat Jezus daar nog ligt. Maar als je goed kijkt – en dat doet Petrus dus! -, zie je dat de zweetdoek apart ligt. Een lichaam zonder hoofd? Nee, het is een lege huls. En dan begint voor Petrus de moeilijkheid. En daarvoor moeten we toch weer even naar dat Griekse werkwoord dat hier gebruikt wordt: ‘Theoreo.’ Daar hoor je ons woord ‘theorie’ in. Zo kijkt Petrus dus: hij kijkt, maar probeert ook te begrijpen wát hij ziet. Hij is aan het theoretiseren. Wij zouden vandaag de dag zeggen: hij stelt zich wetenschappelijk op. Maar dan blijkt dat ook Petrus er zo niet uitkomt!
Is ook dat niet herkenbaar in onze tijd? Een tijd waarin de wetenschap zo’n onaantastbare positie, zo’n grote invloed heeft op velen. Een bepaalde manier van wetenschap vooral. Wetenschap die zegt: ‘Het kan gewoon niet dat een dode uit een graf opstaat. Als een hart stilstaat en hersendood is ingetreden, dan is het einde verhaal. Zeker na drie dagen. Bovendien zie je toch ook geen enkele historisch verifieerbare analogie in de geschiedenis? Nee, natuurwetenschappelijk en historisch gezien is het ondenkbaar, onvoorstelbaar.’
Deze manier van zien verslaat nog steeds z’n duizenden. Probeer Pasen maar eens uit te leggen, aan een medestudent, aan een collega, aan een kennis die niet gelovig is en juist met zulke argumenten komt! Misschien is het ook wel je eigen moeite met de Opstanding.
Maar moet je eigenlijk wel zo naar het Paasgebeuren kijken? Het werkelijk met je verstand willen vatten en wetenschappelijk aantoonbaar willen maken? De afgelopen dagen moest ik vaak aan deze uitspraak denken: ‘Er zijn dingen die we niet geloven, tenzij we ze begrijpen, er zijn dingen die we niet begrijpen, tenzij we ze geloven.’
Er is nog een andere, een derde manier van zien. Die komen we tegen in vers 8: ‘Toen ging ook de andere leerling (Johannes dus), die het eerst bij het graf gekomen was, het graf in. Hij zag het en geloofde.’ En opnieuw staat hier weer een ander woord voor ‘zien’ in het Grieks! Niet meer het zien van de eerste keer, de vluchtige blik, die niets anders concludeerde dat er niets gebeurd was. Ook niet het schouwende, rationele zien van Petrus, die er ook niet uitkwam. Nee, Johannes ziet nu zó dat hij gaat geloven! Zien dat vooral met het hart te maken heeft. En dat is veel wezenlijker. Het hart hoeft niet alles te begrijpen. Het hart weet dat dat ook niet kan, daar is het wonder van de opstanding een te groot mysterie voor. Zien met de ogen van het hart. Zo kijkt Johannes nu. Terwijl hij hetzelfde ziet. ‘Hij zag het staat er. En dat ‘het’ zijn opnieuw die zwachtels met die aparte zweetdoek. Johannes ziet hoe dat alles ligt, zo ordelijk. En dan dringt het diepe besef door: Hier zijn geen mensenhanden aan te pas gekomen. Nee, andere handen, de handen van de Heer zelf! En zo breekt in dat schemerige graf bij Johannes het licht door: ‘Jezus is hier niet, maar Hij leeft. Hoe en waar dat weet ik niet. Maar Hij is er. Deze doeken laten het me zien, zien met m’n hart: Jezus is opgestaan!’
Tegelijk moeten we misschien wel voorzichtiger zijn met dat geloof van Johannes in te vullen. Er staat alleen: ‘Hij zag het en geloofde.’ Meer niet. Eigenlijk staat er: ‘Hij zag het en begon te geloven.’ Het is allemaal nog zo pril, zo aarzelend. Opvallend is toch ook dat Johannes niets tegen Petrus zegt, dat hij zwijgt.
Tja, je wilt geloven. Het is er ook. Maar tegelijk gemengd met nog zoveel aarzeling, ongeloof ook. Eigenlijk net zoals die schilder Burnand dat gevangen heeft in die houding en de blikken van de beide discipelen. Die mengeling van vrees en hoop. Zoals die man die ooit tegen Jezus riep: ‘Ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp!’ Eerlijk gezegd zijn dat woorden waar ik me vaak genoeg in herken…
Ja, er is de nodige mist rond de zon van Pasen. Johannes begint te geloven, maar zwijgt er verder over. Van Petrus wordt daar helemaal niet meer over gerept. Maria Magdalena is intussen ook in geen velden of wegen meer te bekennen. Het zijn de ‘nevelen van Pasen’, zoals Noordmans dat ooit treffend noemde.
Waar komt die mist vandaan? Vers 9 geeft antwoord: ‘Zij hadden uit de Schrift nog niet begrepen dat Hij uit de dood moest opstaan.’ Met andere woorden: pas in het licht van de Schrift zou die mist verdwijnen! Daardoor zouden hun ogen werkelijk geopend worden, zouden ze zien dat Jezus moest opstaan.
‘Moest’, van Wie? Van God zelf. Hij is, met eerbied gezegd, de grote motor van de Opstanding. Hij weet dat als Jezus niet door Hem zou zijn opgewekt, dat dan alles voor niets zou zijn geweest. Het offer van Jezus aan het kruis voor niets, want hoe kan een dode Heiland met zijn offer voor ons intreden, telkens weer? Deze schepping voor niets, want dan was en bleef de dood de grote spelbreker en het kwaad onuitroeibaar. Dan zou alles eindigen in een groot zwart gat. Daarom wilde God de opstanding, moest het. Dat verzin ik niet. Nee, dat ontdek je in de Schriften.
En dat hebben de discipelen ook ontdekt, door hoe Jezus hun dat na zijn opstanding verder uitlegde, vanuit diezelfde Schriften, en hoe de Heilige Geest hen dat te binnen bracht, levend voor hen maakte.
Ja, de Heilige Geest. Kijk eens 50 dagen later, op het Pinksterfeest, naar diezelfde Petrus. Dan is er geen getheoretiseer en geaarzel meer. Nee, dan staat hij daar frank en vrij te verkondigen aan ieder die het horen wil, dat Jezus leeft.
Hij geeft ter plekke een prikkelende Bijbelstudie van Psalm 16 om uit de doeken te doen dat het daar al over Jezus’ opstanding gaat. Dan kent hij de schriften wel en staat hij in vuur en vlam voor Jezus. Dat heeft alles te maken met de Heilige Geest, door wiens licht wij de Schriften werkelijk gaan verstaan; de Heilige Geest, die ons Jezus, de Gekruisigde en Opgestane werkelijk doet kennen, die de mist doet opklaren.
Ja, intussen spreek ik over ‘wij’ en ‘ons’. Want hoeveel tijd en verschil er ook tussen ons en de discipelen is: ook wij leven na Pinksteren. De Heilige Geest is uitgestort en is er nog steeds op uit om ons hart te winnen voor Christus, de Opgestane. Via het Woord. Want geloven in Jezus Christus, het juiste zicht op Hem krijgen en het geweldige belang van Zijn opstanding krijg je niet buiten de Bijbel om.
Zou veel oppervlakkigheid, verkeerd getheoretiseer, twijfel als het over de opstanding gaat ook niet daar mee te maken hebben? Dat we te weinig met de Schrift leven? De Bijbel veel te vaak dicht laten of te oppervlakkig en vluchtig lezen? En ons te weinig laten leiden door de Heilige Geest, die de mist toch kan verdrijven?! En die ons verbindt aan de Opgestane, als geen ander. Zoals Paulus schrijft in de Romeinenbrief: ‘Wij zullen delen in zijn opstanding.’ Ja, dan is die opstanding niet alleen iets van toen en daar, maar ook voor hier en nu, voor ons.
In zijn prachtige boek Geduld met God vergelijkt de Tjechische priester en theoloog Tomás Halík de opstanding met een ondergrondse rivier die verborgen een bedding uitslijpt in de harde grond van ons ongeloof, zondigheid en geslotenheid, en hier en daar opspuit tussen de voorvallen van ons leven. In de kerk mogen we dat ontdekken. In het lezen van de Bijbel. In de stem van de Heilige Geest in ons hart. In de ontmoeting met anderen. In Gods schepping. Je moet het wel zien, met de ogen van je hart, en het geloven…
Jaap Zijlstra maakte dat ooit in een gedicht bijna tastbaar. Ik heb het al eens eerder voorgedragen, maar het is ook te mooi om het bij die ene keer te laten. Het brengt de opstanding, de Opgestane zo dichtbij. De mist is er opgeklaard, terwijl het mysterie bewaard blijft. Hoor, zie én geloof!
Opstanding
Opstanding is een groot woord,
ik probeer het kleiner te zeggen,
schaal één op tienduizend.
Opstanding is wakker worden
en de lijsters preken van de daken
en de raven van de kansels:
Jezus leeft!
Opstanding is Luther
die er niet meer tegenop kon
en met grote letters
op de spiegel schreef,
dwars door zijn eigen
mismoedige gezicht:
Vivit! Hij leeft!
Opstanding is mijn moeder,
ten dode opgeschreven
door alle mogelijke doktoren
en een razend knappe professor,
maar kijk: ze leeft
zo bedrijvig als een huismus.
Opstanding is een berm vol bloemen,
een poldersloot vol leven,
beter geen vogel in de hand
en tien in de lucht.
Opstanding is de grafsteen
van Martin Luther King
en daarop de letters:
God zij dank,
ik ben eindelijk vrij.
Opstanding is licht
dat terugkeert naar de zon,
regen naar de wolken,
woorden terug in mijn mond.
Opstanding is een wonder,
een verwondering,
je wrijft je ogen uit,
het is een klaarlichte nacht.
Opstanding is een schaterlach van licht,
de hoeken van je mond krullen om,
je ogen gaan open en dicht
van zoveel licht
na zoveel waarom.
Amen
zingen Opwekking 575 en 750 (in wisselzang met de cantorij)
groeten van Gerard en Janneke de Wit, zendingswerkers in Schwerin (Duitsland)
dankgebed en voorbeden
inzameling van de gaven
slotlied Evangelische Liedbundel 132 ‘U zij de glorie’
zegen
zingen (als gezongen amen) Gezang 456:3
0 Reacties