zingen           Psalm 73:9

stil gebed

votum en groet

openingstekst         ‘Geliefde broeders en zusters, u bent als vreemdelingen die ver van huis zijn.’ (1 Petrus 2:11a)

zingen           Evangelische Liedbundel 263:1,4-6

gebed om de verlichting met de Heilige Geest       

schriftlezing                        Numeri 27:12-23

zingen           Psalm 139:3,5

verkondiging

Gemeente van Jezus Christus,

Nooit ben ik alleen.
Velen die voor mij leefden
en los van mij streefden,
weefden
weefden
aan mijn bestaan.

Aldus de dichter Rilke. Het is zo raak gedicht: ‘Velen voor mij weefden aan mijn bestaan.’ Inderdaad: ik ben geen onbeschreven blad. Ik sta in een verband. Ik ben een schakeltje in een lange ketting. Om te ontvangen en weer door te geven: ontvangen van het voorgeslacht, van ouders, van anderen, en dat weer doorgeven aan een volgende generatie.
Zo zijn wij mensen schakels in een lange ketting. Die ketting is God eens begonnen te maken. Bijbels gezien noemen we die ketting ‘Schepping.’ En God zal die ketting, die Schepping eens voltooien wanneer de nieuwe hemel en de nieuwe aarde werkelijkheid worden. Wanneer dat zal zijn, weten we niet. Wat we wel mogen weten en vooral mogen geloven is dat wij allemaal een schakel mogen zijn in die lange ketting.
Weet u: ten diepste is dat vertroostend en ontspannend. Zeker in deze tijd waarin juist zoveel nadruk ligt op het individu. Dat maakt het veel zwaarder. Dan ligt er namelijk zoveel druk op jou als enkele mens: of je wel alle kansen gebruikt, of je wel succes hebt, of je wel gelukkig bent, of je eruit haalt wat erin zit, of je niet mislukt…
Maar de Bijbel heeft dus een groter plaatje. Waarin je als enkele mens een schakel bent, van die lange ketting. Niet meer en niet minder. We hoeven niet alles te kunnen. We hoeven niet bovenmenselijk te presteren. We zijn een unieke, waardevolle schakel, verbonden met mensen voor ons en na ons, verbonden met God. Want het is zijn ketting.

Ook Mozes is zo’n schakel in Gods ketting. Een belangrijke schakel. Hij heeft het volk mogen leiden, vanuit Egypte, door de woestijn. Hij mocht Gods spreekbuis zijn naar het volk toe. Hij mocht de Tien Woorden ontvangen en doorgeven. Hij was voor het volk in de bres gesprongen na het debacle met het Gouden Kalf. Hij had het volk gebracht tot de grens van het beloofde land, na 40 jaar door de woestijn getrokken te zijn. Maar nu is Mozes’ loopbaan ten einde. Hij zal het stokje door moeten geven aan een ander. Nog even en hij zal het Abarimgebergte beklimmen: hoge toppen aan de oostkant van het beloofde land, vlakbij de grens. Onder die toppen de berg Nebo. Daarvandaan heb je een prachtig uitzicht. Daarna zal Mozes heengaan. Nee, niet mee het beloofde land in…
Volgens de rabbijnen krijgt Mozes daar in dat gebergte het hele land te zien, van Noord tot Zuid, alle dalen en heuvels, alle steden en dorpen, maar ook de tijd, die nog komt, van Jozua en Samuël, van David en Hizkia, van de ballingschap, de herbouw van de tempel en de Messias. Ja, Mozes’ ogen zagen verder dan Jozua’s voeten ooit konden gaan. Aldus de rabbijnen. Prachtig, zulke fantasie! Maar het geeft in ieder geval ook aan dat er een zware tijd komen zou bij de intocht in het land. Dat zou niet vanzelf gaan. Integendeel. Daar wordt Mozes nu verder voor bewaard. Zo hoor ik het nabestaanden soms ook zeggen: ‘Hij is voor verder lijden gespaard.’ Of: ‘Maar goed, dat ma dit niet meer meemaakt…’
In die zin is het dus niet alleen erg dat Mozes niet mee mag, het beloofde land in. O nee, hij mag straks een ander Vaderland binnengaan, waar de Hebreeënbrief over schrijft: ‘Hier op aarde leefden ze als vreemdelingen en gasten. Ze waren op doorreis naar een beter vaderland, het hemelse.’
In ons tekstgedeelte heet dat dat Mozes met z’n voorouders verenigd zal worden. Wat een troostvolle omschrijving is dat, vol perspectief ook. Regelmatig vragen mensen mij: ‘Dominee, is er een weerzien in de hemel? Zal ik mijn overleden geliefden terugzien?’ Nou, zo’n omschrijving ‘verenigd worden met je voorouders’ biedt wat dat betreft perspectief en wekt verwachtingen, toch?
Ik moest zelf denken aan het liedje I am a poor wayfaring stranger, een traditional, zeg maar een soort hymne, een gezang. Het was ook één van de lievelingsliederen van Johnny Cash. Hij heeft het op latere leeftijd ook op plaat gezet, toen hij zelf al ziek was. Johnny Cash heeft vaak gezegd dat hij daar naar uitzag: om na z’n dood z’n overleden ouders terug te zien, maar ook z’n broertje Jack, die op jonge leeftijd tragisch verongelukte, wat een diepe indruk op oudere broer Johnny maakte. Juist omdat Jack als ventje al diepgelovig was. Wat zou Cash hem graag weer terugzien in de hemel. Net als z’n vrouw June, z’n soulmate. Kortom: Cash verlangde naar het weerzien, om verenigd te worden met z’n overleden geliefden.
I am a poor wayfaring stranger zingt daar ook over, als een pelgrimslied, een lied van verlangen, door de woestijn van deze wereld. Hoor maar (en ik vertaal voor het gemak):

Ik ben maar een arme, zwervende vreemdeling
Ik reis door een wereld van pijn en smart.
Maar er is geen ziekte, zwoegen, of gevaar
In dat mooie land, waar ik heen ga

Ik ga daarheen om mijn vader te ontmoeten
Hij zei, dat hij mij zal treffen, als ik daar kom

Ik ga daarheen, ontmoet hen die mij lief zijn
Zij gingen mij voor, een voor een

Cash geloofde daar in. En ik snap dat. Ik deel dat verlangen. Maar toch, het belangrijkste is niet het weerzien met de gestorven geliefden, want die traditional gaat verder:

Spoedig ben ik vrij van aardse lasten
Mijn lichaam rust dan in de Hof
Ik zal het kruis van zelf verloochening laten vallen
En ik ga zingend naar huis, naar God.

Ik ga daarheen en zie mijn Verlosser.
Dan woon ik bij Hem…

Dat is het laatste couplet. Daar gaat het toch ten diepste om: wonen bij Hem, ‘mijn Verlosser’, Jezus Christus dus. Hij is de kern, het centrum van de hemel. Zonder Hem is de hemel toch eigenlijk leeg…
Op ontroerende wijze hoorde ik dat een tijdje geleden een dochter vertellen in de afscheidsdienst van haar moeder. Ze schetste hoe haar (al eerder overleden) vader zou kijken, als hij zijn vrouw daar in de hemel zag aankomen. Met grote ogen van verwondering én dankbaarheid. Ja: weerzien! ‘Maar’, vervolgde de dochter, ‘dan zou hij jou, ma bij de hand pakken en brengen bij de troon van Jezus.’ Ja, dat is het centrum, dat is het doel: het zien, het aanbidden van onze Heer en Verlosser.

Terug naar Mozes. Het bijzondere is dat hij helemaal niet protesteert als God hem zegt dat hij het beloofde land niet binnen zal gaan. Zo van: ‘Heb ik daar mijn best zo voor gedaan… Moet het zo ongenadig, God?’ Nee, niets van dat al. Mozes heeft het helemaal niet over zichzelf. Hij denkt aan zijn volk. Aan de toekomst ervan. Aan zijn opvolger, als hij zelf tot z’n voorouders vergaderd is. Hij weet dat Israël zonder goede leider als een kudde zonder herder zal zijn. Mozes weet dat hij een schakel in de ketting is, maar dat het Gods ketting is, en dat Hij weer een andere schakel zal gebruiken om z’n volk verder te brengen. Daar wil Mozes zich naar voegen. Wat een zegen als mensen zo zichzelf kunnen wegcijferen voor het grotere plan, voor Gods plan.
Daarom klaagt Mozes niet, maar bidt hij God om een goede leider. Hij vertrouwt er ook op dat God die weet en vindt, want bidt hij (vers 15): ‘Moge de HEER, de God die aan al wat leeft de levensadem schenkt, dan iemand voor het volk aanstellen.’ God heeft die hele ketting op het oog. Hij kent ieder mensenkind. Dan zal Hij ook een goede leider vinden. Wat een vertrouwen spreekt hieruit, gemeente! Wat een ontzag voor God en zijn leiding. Dan gaat het dus niet om jou, maar om Hem en zijn Koninkrijk.
Ik las ergens: ‘Jaloerse mensen houden niet van hun opvolgers. Als je jaloers bent, dan wil je geen goede opvolger. Eigenlijk wil je dan dat na jouw vertrek de zaak in elkaar stort. En dat iedereen dan roept: ‘O, was hij er nog maar! Was zij nou maar niet vetrokken!’ Maar dan gaat het je dus niet om de mensen, om het werk, maar om jezelf!
Jaloerse mensen houden niet van hun opvolgers, maar dienstbare mensen bidden om opvolgers, om goede opvolgers. Net als Mozes hier. Dan vertrouw je erop dat God doorgaat, met zijn ketting, ook met een nieuwe generatie.
Is het zo in de gemeente ook niet? Natuurlijk is daar door de jaren heen het nodige veranderd. In de liturgie. In de Bijbelvertaling. In de plaats die kinderen en jongeren in de gemeente innemen, in de kerkdiensten. In de manier waarop gepreekt wordt. Maar als we elkaar maar blijven vasthouden én opdragen aan de Here God, die Dezelfde blijft, die niet loslaat wat zijn handen begonnen zijn. Als we elkaar maar als schakels blijven zien in diezelfde ketting, de ketting die God begonnen is en voltooien zal.

Mozes’ gebed wordt verhoord. Jozua wordt door God als leider gekozen: hij is de man die geestkracht bezit. In het Hebreeuws staat er ‘Ruach’, het woord dat ook voor de Heilige Geest gebruikt wordt. Is dat niet het geheim van Jozua: dat hij vervuld is door de Heilige Geest? Was dat ook al niet gebleken toen hij één van de twaalf verkenners was? Samen met Kaleb was hij de enige die zich toen niet door angst liet gijzelen, die geen onoverkomelijke bezwaren zag om het land binnen te trekken. Nee, hij wilde het land juist in Gods perspectief zien. Hij vertrouwde op Hem en zijn leiding. Dat was toch een teken dat de Heilige Geest hem vervulde?!
Daarom is hij de aangewezen man om het volk te leiden, als Mozes’ opvolger. Mozes moet hem daarvoor, ten overstaan van het hele volk, en met de hogepriester Eleazar direct naast hem, de handen opleggen. Zo zal z’n taak overgedragen worden, maar nog dieper (vers 20): zo mag Jozua delen in het aanzien dat Mozes geniet.
Letterlijk staat er trouwens: ‘iets van jouw aanzien, iets van jouw eer.’ Jozua krijgt dus niet Mozes’ hele aanzien. Het is een deel. Mozes is immers een uniek man. Dat blijkt ook uit hoe Jozua beslissingen zal nemen. Dat zal anders gaan dan bij Mozes. De Here God sprak rechtstreeks met hem, gaf hem directe opdrachten hoe te handelen met en voor het volk. Bij Jozua gaat het anders, namelijk indirecter:  via de hogepriester Eleazar. Deze zal daarvoor dan weer de orakelstenen gebruiken: de zgn. urim en tummim, oftewel twee stenen die de hogepriester bij zich droeg. Bij belangrijke beslissingen werden deze gebruikt, werd zo het lot geworpen.
Hoe dan ook: Jozua en Mozes zijn dus geen kopieën van elkaar. Ook niet in hun leiderschap over het volk. Ieder is een eigen schakel in die ketting…
Afgelopen week hadden we bijbelkring in de Ronssehof. Een oudere vrouw kwam na afloop op me af. Ze luistert graag naar de preken over Mozes en Jozua. Maar ze keek er ook een beetje moeilijk bij. Ze zei eerlijk dat ze namelijk wel een beetje jaloers was op Mozes, hoe hij God hoorde, met Hem sprak, van aangezicht tot aangezicht. ‘En ik merk zo weinig van God. Ik hoor Hem niet.’ Haar stem sloeg er van over…
We hoeven niet jaloers te zijn, gemeente. Allemaal zijn we immers zo’n unieke schakel in die ketting van God. En Hij kent álle schakels. Hij schenkt aan ons allemaal de levensadem. En Hij spreekt ons allen aan. Door zijn Woord. Daarin mag je zijn stem vernemen, net zo persoonlijk als Mozes, als Jozua, als Petrus, als Paulus. Zijn Woord, zijn stem, en daarin zijn richting, zijn bedoeling, zijn wil. En door zijn Heilige Geest legt Hij die woorden in je hart, past ze toe, laat ze samenklinken met je eigen verhaal, of ze daar juist mee vonken, omdat het schuurt. Maar dan juist om je zo te vormen, te maken tot die mens zoals Hij die bedoeld heeft.
Toen ik die vrouw vroeg: ‘Heeft u wel eens als u zingt: dit gaat over mij!’? Ze knikte: ‘Zo vaak!’ ‘Nou, dan spreekt God op dat moment ook tot u.’ Ze knikte opnieuw, en ze straalde.

Jozua voelt de handen van Mozes op z’n hoofd. Hij weet het: zo zeker als hij die handen voelt, zo zeker mag het deel van Mozes’ aanzien, dat hij nodig heeft, op hem overgedragen worden, wordt hij bevestigd voor z’n taak, mag hij de Geest van God bij zich weten. Zo kan hij het volk leiden. Zo mag hij het volk hoeden, als een herder, als een voorbode van die andere Jehoesjoeah: Jezus. De goede Herder, die met innerlijke ontferming bewogen was over de scharen, over al die mensen, omdat ze er moe en uitgeput uitzagen, als schapen zonder herder. Voor hen wilde Hij dé Herder zijn: hoedend, zorgend, leidend, dienend. Zelfs zo vér dat Hij zich als een Lam gaf…

Z’n voorbode, Jozua, weet zich bevestigd en gezegend. En wij? Weten wij ons ook, een ieder op zijn of haar eigen plaats, zo’n schakel zijn in Gods ketting? Ingeschakeld in Gods grote plan, in zijn bemoeienis met deze wereld, met de mensen om ons heen? Als je soms denkt: ik?! Wat stel ik dan voor? Denk dan nog eens terug aan het moment dat jij geknield ook de handen opgelegd kreeg: bij je huwelijk, bij je belijdenis, bij de bevestiging in het ambt. Zo zeker als je die handen voelde, zo zeker is je roeping, is Gods nabijheid, is zijn zegen, ben jij ingeschakeld. Totdat die ketting klaar is, of jij als schakel zelf het moet loslaten. Maar dan niet in het luchtledige. Dan is er geen groot zwart gat. Nee. In onze gemeente mogen we dat ook gesymboliseerd zien in diezelfde zegen. Als iemand gaat sterven, geef ik diegene de zegen. Als ik er de gelegenheid voor krijg natuurlijk. De dood kan helaas ook heel plotseling en onaangekondigd komen. Maar als iemand een sterfbed krijgt, dan zegen ik diegene. Ik leg dan ook de handen op. Als de partner nog leeft, leg ik hen samen de handen op, zegen ik hen beiden. Zoals ze ooit ook samen die handen opgelegd kregen toen hun huwelijk werd ingezegend. Ja, ‘totdat dood u scheidt’, werd er toen bij gezegd. Als die dood zich dan aankondigt, geef ik opnieuw de zegen. Waarmee gezegd wil zijn: je laat elkaar nu los, maar je laat elkaar wel los in de handen van de Here God, die je bij wijze van spreken nu mag voelen. Zijn ketting gaat door. Zijn toekomst komt eraan. De toekomst waaraan de stervende deel mag krijgen. De toekomst waarin we elkaar mogen weerzien. Maar vooral de toekomst waarin we Hem mogen zien, van aangezicht tot aangezicht. Vergeleken daarbij was zelfs de ontmoeting van Mozes met de Here nog kinderspel. Dan, daar, in dat nieuwe Jeruzalem is de ketting van God voltooid. Johannes mocht daar op Patmos iets van zien. We lezen het in het laatste bijbelboek, Openbaring. De ketting blijkt daar één en al edelmetaal en edelsteen te zijn: ‘De stad schitterde door Gods luister, met een schittering als van edelsteen. (…) De twaalf stadspoorten waren twaalf parels, elke poort was een parel op zich. De straten van de stad waren van zuiver goud en schitterden als glas. (…) De stad heeft het licht van de zon en de maan niet meer nodig: over haar schijnt Gods luister, en het lam is haar licht.’ Ja, dat is het land van louter licht. Of zoals de Engelsen zeggen: a land of pure delight.
Zalig ben je, als je ingeschakeld bent, en blijft, in de ketting daarnaartoe!

Amen

zingen           Gezang 290 

geloofsbelijdenis   met de woorden van de geloofsbelijdenis van Nicea

zingen      Evangelische Liedbundel 298

dankgebed en voorbeden

inzameling van de gaven

zingen           Psalm 73:10

zegen