welkom en mededelingen

openingslied     Gezang 328:1

stil gebed

votum en groet

zingen  Gezang 328:2,3

lezing van het gebod       samenvatting van de wet uit Mattheüs 22:35-40

zingen           Psalm 133:3 (Oude Berijming)

gebed om verlichting met de Heilige Geest

schriftlezing                        Psalm 84 (uit de NBG-vertaling)

zingen   Psalm 84:1,2 (Oude Berijming)

preek    Thema: ‘Welkom thuis!’

Gemeente van Jezus Christus, broeders en zusters,

Psalm 84 zou je in een paar woorden een lied van verlangen kunnen noemen. Verlangen dat ook smaakt naar heimwee. Hoor maar:

‘Hoe lieflijk zijn uw woningen, o HERE der heerscharen!
Mijn ziel verlangt, ja smacht naar de voorhoven des HEREN.’

Smachten is wel heel sterk verlangen. Daar proef je de heimwee in.
Het gaat hier om iemand die zo sterk verlangt naar Gods huis, naar de tempel in Jeruzalem, dat hij bijna verteerd wordt van heimwee. Wat zou hij daar graag altijd willen zijn! Eigenlijk is hij jaloers op die Levieten en de priesters, die daar werken, die dag en nacht in die tempel mogen zijn, er mogen wonen in de bijgebouwen. Hij is zelfs jaloers op die vogeltjes, die hij er de laatste keer nog zag: die musjes, die zwaluwen, die over het tempelplein vlogen, naar hun nestje dat ze achter de balken, tussen de stenen, ja zelfs bij het altaar, gebouwd hadden. Zij zijn daar en hij zit weer thuis, ver weg van Jeruzalem, ver weg van de tempel, ver weg van Gods huis.
Maar in gedachten is hij de reis alweer aan het maken, de pelgrimsreis, met het Loofhuttenfeest, die lange reis, met al die andere pelgrims. En dan in de verte op de bergen Jeruzalem al zien liggen, met als stralende middelpunt die tempel: glinsterend en schitterend in de zon. Ja, als hij dan de poort van de tempel doorgaat, het altaar ziet roken, de feestelijke liederen hoort, tussen al die mensen, dat hele volk van God, mag zijn, om Hem, de levende God, te dienen, te loven en te aanbidden, te ontmoeten, ja: dan is hij thuis, thuis bij God.

Ja, waar ben je thuis? Waar voel je je thuis? Ooit deden ze daar in Wageningen een onderzoek naar: wanneer voelen mensen zich thuis? Antwoorden die vaak gegeven werden, waren:

  • ‘waar ik de weg weet’
  • ‘waar ik het naar mijn zin heb’
  • ‘waar we dezelfde taal spreken’
  • ‘waar geen druk op me wordt uitgeoefend, waar me niks wordt opgedrongen’
  • ‘waar ik kan bijkomen’
  • ‘waar ik al snel enkele mensen leer kennen’

In bijna alle antwoorden valt op dat om je ergens thuis te voelen, het niet zozeer om de ruimte gaat, maar om de mensen daar. Blijkbaar is het zo dat wie spreekt over ‘zich thuis voelen’ vooral over mensen vertelt. Spreken we dezelfde taal? Mag ik er zijn met mijn ervaringen, met mijn onzekerheden, mijn vragen en angsten, mijn verdriet en mijn zorgen? Wordt er naar mij geluisterd? Word ik serieus genomen en toont men belangstelling? Ik hoop dat u Gouwestein zo ook ervaart…
Tegelijk dacht ik: mag je dit ook vooral niet verwachten van de kerk? Juist dit menselijke aspect. Het is toch niet zo dat we zeggen: je mag thuis zijn bij God en vervolgens geven wij zelf niet thuis! Alsof iemand, die met zijn ziel onder de arm loopt, niet behoefte heeft aan een menselijk oor, een menselijke arm om zich heen, een menselijk hart dat voor hem opengaat. Tegelijk kan juist dat menselijke aspect alleen maar echt menselijk zijn, als het aangestoken wordt door het goddelijke, door de Here God zelf. Door Hem, die bij ons, ín ons, wil wonen.

Kijk, die tempel is er niet meer, als huis van God. Maar de kerk, de gemeente, en ook zo’n kerkdienst hier in Gouwestein, is wel de plek waar God wil wonen, door Jezus Christus, die door Zijn Geest ons hart wil vullen. Daar wil God zich thuis voelen, zich welkom weten en wij bij Hem. Dat is aan de ene kant een geestelijk gebeuren. Dat kan gelukkig ook overal, op uw kamer, als u naar buiten gaat om te wandelen, als je hier met elkaar een goede gesprekskring hebt. Maar ook hier in de kerkdienst: hier mag je thuis zijn, hier mag je stil worden bij God, er gewoon helemaal zijn. Thuis bij God. Welkom thuis.
Tegelijk kun je dat niet eeuwig vasthouden. Je moet ook weer door. Niet de hele week is zondag. Niet elke dag is er gespreksgroep. Je moet door, het leven door, de rest van de week.
Het is eigenlijk net als met die dichter van Psalm 84. Hij bivakkeert niet constant in het huis van God. Nee, dat zou niet gaan. Er moet ook brood op de plank. Maar hij komt er wel graag, heel graag. Daar heeft hij die lange reis voor over, die allesbehalve makkelijke reis.
Nee, vers 7 heeft het immers over een ‘dal van dorheid’, waardoorheen getrokken moet worden. Letterlijk staat er het ‘dal van de balsemstruiken.’ Die balsemstruiken zijn zo ongeveer de planten die het langst zonder water kunnen, ze hebben harde, stekelige bladeren en er drupt ook vocht van af. Luther vertaalt daarom met ‘tranendal’. Ach, hoe je het ook precies moet vertalen, duidelijk is wel dat het afzien was voor de pelgrims om door dit dal te trekken. Zo dor en doods was het, zo verschroeiend heet, zo zwaar. Je voelt wel aan: dit is ook een beeld voor waar het tijdens het leven doorheen kan gaan: dor en doods, geloven is dan vooral een kwestie van volhouden, met de tanden op elkaar; het gevoel is er zo weinig bij. Of juist wel gevoel, maar dan vooral in de vorm van verdriet of grote onzekerheid, inderdaad een tranendal. Of er zijn tegenslagen en teleurstellingen, verschrikkingen zelfs. Hoe dan ook, misschien zit u er wel middenin, in zo’n dal. En anders bent u er misschien wel bang voor: wanneer komt het voor mij?

Maar in de Psalm wordt er niet al te lang bij dat dal zelf stilgestaan; het gaat verder en hoe: ‘trekken zij door een dal van dorheid, het verandert voor hen in een oase.’ Dat dorre dal verandert in een oase. Zomaar, vanzelf? Nee! En daarvoor moeten we toch echt even naar de NBG-vertaling, die het letterlijker vertaalt: ‘als zij trekken door een dal van balsemstruiken, maken ze het tot een oord van bronnen.’ Zij, die pelgrims, maken het tot een oord van bronnen! Dat kunnen ze blijkbaar. Heel letterlijk en concreet. Zoals er ergens in Genesis van Abraham staat dat hij in zo’n dor landschap bronnen ging graven, putten, om zijn mensen en zijn vee te laten drinken. Maar ook dit kun je figuurlijk, geestelijk nemen.
Als je in zo’n dal zit, kun je bij de pakken neer gaan zitten, gaan klagen, je vooral slachtoffer voelen: ‘waarom moet dit mij nou weer gebeuren???’ Je kunt echter vervolgens ook gaan graven, zoeken naar bronnen. Die er dan ook blijken te zijn, een oase zelfs, zegeningen. Waardoor je krachtiger mag worden. Nee, niet steeds zwakker, tot je helemaal uitgeput en leeg bent, maar door die bronnen, door dat contact met wat God geeft en belooft, krijg je nieuwe kracht, word je – zelfs in je zwakheid – sterker.

Mag ik het concreet maken? In kom mensen in mijn gemeente tegen, die echt in zo’n dal zitten, ernstig ziek zijn, gesloopt door een chemokuur, geslagen met een groot verdriet, financieel een hele zware dobber gekregen en toch, toch zijn ze vol belangstelling naar hoe het gaat in de gemeente, hoe het gaat in ons gezin, zijn ze blij met elke meevaller, met elk klein geluk. Juist in dat dal. Ze hebben gegraven naar zo’n bron en gevonden!
In het Woord, de Bijbel, kun je zulke bronnen zeker ook vinden. Neem die Psalm van vanmorgen. Als je daar leest dat ook de mus en de zwaluw een thuis mogen vinden in Gods huis en je even bedenkt wat dat voor vogels zijn: geen uitmuntende zangvogels, laat staan een paradijsvogel, of een arend, nee, zo’n doodgewoon musje – de ‘straatjongen onder de vogels’ zei ds. Buskes al – en zo’n zwaluw, dat schuwe beestje, dat hoog onder het dak zijn nestje bouwt. Dan mag je bedenken: als juist zulke vogels welkom zijn in Gods huis, dan mag ik het toch ook zijn: ik die me zelf nou ook niet zo spectaculair en bijzonder vind, geen hoogvlieger. Maar er is er Eén bij wie ik volstrekt mijzelf mag zijn, die me meer dan welkom heet: de hemelse Vader.

En, nog zo’n bron uit de Psalm, waar mogen die vogeltjes ook nestelen? Bij het altaar! Dat altaar waarop geofferd werd, waar verzoening gedaan werd voor de schuld en je mocht vergeven en bevrijd weer naar huis. Waarom mag ik thuis zijn bij God? Dankzij hét altaar dat op Golgotha stond, waar Jezus, Gods eigen Zoon, zichzelf offerde, om zo mijn schuld de betalen en te verzoenen. Daar waar ik elke keer zelf ook weer moet leren om de ander te willen en te kunnen vergeven, om verzoening te zoeken.
Ja, juist in dat huis van God, hier in de kerkdienst, maar ook in onze eigen stille tijd met God, graven we toch naar die bronnen. In de Bijbel. Door te bidden. Door elkaar te bemoedigen en op te bouwen. En zo, van kracht tot kracht steeds voort. Voort ja, want werkelijk thuis bij God – dus niet meer geloven en hopen zonder te zien, niet meer afzien in die dalen, maar God zien, in zijn heerlijkheid, zonder dat iets tussen beiden komt – dat thuis ligt nog voor ons. Maar op de reis daarnaar toe, zijn er genoeg signalen van de andere kant, die ons de weg wijzen en de hoop levend houden:

De bloemen op de velden,
de vogels hemelhoog,
de kleine musjes melden:
God houdt u in het oog!
Wie leeft in dat vertrouwen
zal achter ieder kruis
het hemels licht aanschouwen –
Gods pelgrims komen thuis!

Amen

zingen  Gezang 459:1,5,6

dankgebed en voorbeden (afgesloten met persoonlijk stil gebed en het gezamenlijk bidden van het Onze Vader)

collecte

slotlied    Joh. de Heer 140:1,2

zegen