welkom en mededelingen 

zingen          

stil gebed 

votum en groet

openingstekst         ‘Onze toevlucht is het vast te houden aan de hoop op wat voor ons in het verschiet ligt. Die hoop is als een betrouwbaar en zeker anker voor onze ziel.’ (Hebreeën 6:18b, 19a)

zingen Psalm 8:2,3

de dopeling wordt binnengebracht

lezing doopformulier en gebed

doopvragen

zingen           Hemelhoog 608 Maak een vrolijk geluid voor de Heer

kindermoment

Wat heb ik hier bij me? Een paspoort. Waarvoor heb je een paspoort nodig? Als je op reis gaat. Als je de grens overgaat. Dan moeten ze wel kunnen zien wie je bent en waar je vandaan komt.
Maar hoe weet je nou of dit paspoort echt is? En niet vals?
Onder andere door het watermerk. Hoe zie je het watermerk? Door het tegen het licht te houden. Wie wil dat doen? Wat zie je? Een leeuw. De Nederlandse Leeuw. Nee, die staat niet in z’n hempie. Het watermerk is te zien. Het paspoort is echt. En niet vals. Gelukkig, ik kan veilig op reis.

Een watermerk laat dus zien of het echt is… Nou, vanmorgen is er in de kerk ook zo’n watermerk. Zelfs heel letterlijk: een merk van water. Er wordt water gebruikt. Het is de doop. Dat merk krijgt Rosie op haar voorhoofd. En wie weet heb jij dat watermerk van de doop ooit ook gekregen of ga je het hopelijk nog eens krijgen. Met dat watermerk van de doop zegt God: het is echt waar, dat jij en Ik bij elkaar horen. Het is echt waar dat ik al je zonden wil wegwassen, wil vergeven. Het is echt waar dat Ik altijd met je mee zal gaan, op de reis door het leven, en dat je bij Jezus mag horen.
En weet je: dit paspoort is niet altijd geldig. Kun je zien dat wanneer? Tot juni 2025. En dan moet ik weer een nieuwe aanvragen. Maar de doop gaat altijd mee. Daar hoef je geen nieuwe voor aan te vragen. Of opnieuw gedoopt te worden. Die blijft altijd gelden. Fantastisch toch! Nou, dat watermerk van de doop krijgt de kleine Rosie nu. Van de Here God zelf. En daarom zijn we heel stil en eerbiedig.

bediening van de Heilige Doop aan Rosie Felicia Weststrate

zingen (staande) Lied 348:6,9

vraag aan gemeente

de doopkaart wordt overhandigd en de doopkaars aangestoken door de ouderling van dienst, Klaas Visser

de dopeling wordt weggebracht en kinderen (groep 1-3) gaan naar de kindernevendienst

felicitatie

dankgebed en gebed om de verlichting met de Heilige Geest   

schriftlezing            Romeinen 15:1-13   

zingen           Psalm 78:1,2

tekstlezing   ‘Alles wat vroeger is geschreven, is geschreven om ons te onderwijzen, opdat wij door te volharden en door troost te putten uit de Schriften zouden blijven hopen.’ (Romeinen 15:4)

verkondiging          Thema: hoopgevend

Gemeente van Jezus Christus, Izak en Leanne,

Een prachtig boekje dat ik nog regelmatig opensla is Bijbelse woorden op de man af van Professor Versteeg. Hij behandelt daarin een heel aantal kernwoorden uit de Bijbel. Je begrijpt dat ik dit keer het hoofdstukje over hoop opsloeg. Versteeg begint dat artikel met een oude Griekse mythe die vertelt dat Zeus, de oppergod, aan de mensen een vat schonk dat vol zat met allerlei goede gaven. Alleen mochten de mensen dat vat niet zelf openen. Ze moesten wachten tot zou blijken welke goede gaven Zeus aan hen zou geven. Je voelt al aan wat er gebeurde: de mensen waren zo nieuwsgierig dat ze niet konden wachten en het deksel van het vat haalden. De gevolgen waren verschrikkelijk: die goede gaven ontsnapten en keerden terug naar de godenwereld. Snel deden de mensen het deksel weer op het vat. Daardoor kon één gave nog net in dat vat bewaard blijven. Het was de hoop. De hoop werd de mensheid gelaten.

Een prachtverhaal natuurlijk, maar het heeft vooral ook iets wrangs. Want voor de Grieken was die hoop vooral gericht op de toekomst, waar je dan het beste van moet hopen. Maar of die hoop gegrond is, weet je niet. De bekendste Griekse filosoof, Plato, zei dan ook dat ‘niets de mens zo zeer in het bloed zit als het hopen, terwijl geen mens zeker kan zijn van wat hij hoopt.’ Zo zeggen wij dat toch ook vaak: ‘ik hoop, dat het gebeurt’, maar of het zal gebeuren, weten we dan niet. We hopen het alleen. Dat heeft toch iets wrangs?!

Versteeg zet daar vervolgens de christelijke hoop tegenover. Want die is niet onzeker en heeft niets wrangs. Niet voor niets is het symbool van de hoop een anker. Een anker gooi je uit. Het zet zich vast in de bodem en het schip ligt vast, muurvast. Zo is de hoop volgens de Bijbel. Niet voor niets begonnen we in deze dienst ook met die prachtige tekst uit de Hebreeënbrief: ‘Die hoop is als een betrouwbaar en zeker anker voor onze ziel.’ Betrouwbaar en zeker, dat staat haaks op die onzekere hoop waar die Grieken, en velen met hen, het over hebben.

Dat de hoop volgens de Bijbel zeker en betrouwbaar is, komt omdat de hoop daar niet zozeer op de toekomst gericht is, maar op wat God zegt over de toekomst. Van de toekomst zelf kunnen we inderdaad niet zeker zijn, maar wel van wat God zegt over de toekomst, van zijn beloften, van wie Hij is. Want dat vinden we zwart op wit, in de Bijbel. Niet voor niets noemen we die Gods Woord. Hij spreekt daarin, ook nu, want het is een levend Woord, ook tot u, jou en mij gericht, anno 2023. En daar mogen we die vaste en zekere hoop aan ontlenen.

Volgens onze tekst zijn daar de Bijbelse geschriften voor bedoeld: ‘Alles wat vroeger is geschreven, is geschreven om ons te onderwijzen, opdat wij door te volharden en door troost te putten uit de Schriften zouden blijven hópen.’ Hier staat het klip en klaar: de Bijbelse geschriften zijn hoopgevend, ze willen de hoop voeden.

Nu waren voor de eerste lezers van de Romeinenbrief die Schriften het Oude Testament. Het Nieuwe was namelijk nog volop aan het ontstaan en zeg maar nog niet tussen twee kaften terechtgekomen. In ieder geval blijkt dus hoe relevant dat Oude Testament is. Het is dus niet verouderd, iets wat je gerust terzijde kunt schuiven of hooguit nog kunt lezen als interessante verhalen, als achtergrond om bijvoorbeeld veel kunst van vroeger te begrijpen. Nee, ze zijn geschreven om ons nu te onderwijzen, om ons te leren. En leren heeft in de Bijbel altijd met heel het leven te maken, met dat wat beslissend is en het verschil maakt, zelfs tot in eeuwigheid. Dat beslissende blijkt ook wel uit de woorden die Paulus verder gebruikt: volharden en troost putten uit die Schriften om daardoor te blijven hopen. En dan dus hoop die vast en zeker is, hoop die doet leven, nu en straks.

Misschien klinkt het nog allemaal algemeen en ver af. Laten we dan eens kijken naar mensen die uit die Bijbelse geschriften naar voren komen, mensen van vlees en bloed. Neem Abraham. Bij hem kun je zien wat volharding betekent, namelijk blijven geloven in de belofte van God, ook al zie je er nog niks van. Maar Abraham vertrouwde op God en ging naar waar God hem wees. En hij bleef op God hopen, zelfs toen er nog niets van die beloften leek terecht te komen. En Abraham werd in die hoop en dat vertrouwen niet beschaamd.
Nou, die God van Abraham wil ook onze God zijn! Want, zoals een oude Psalm zegt: ‘t verbond met Abraham zijn vrind bevestigt Hij van kind tot kind.’ Woorden die trouwens telkens weer actueel worden. De doopdienst van vanmorgen is daar een bewijs van: ook Rosie is in dat verbond bevestigd. Over hoopgevend gesproken!

Ik moest ook denken aan een ander persoon uit diezelfde Oudtestamentische geschriften: David. Ook hij moest wachten op de vervulling van Gods beloften. Als jongen al gezalfd tot koning duurde het vervolgens tijden voordat hij uiteindelijk op de troon terechtkwam. Die lange tijd daarvoor was moeilijk en donker, want de huidige koning Saul joeg hem op, het hele land door. En juist in die moeilijke tijden, schreef David een aantal van z’n Psalmen: gebeden tot God. Liederen waar ook wij troost uit mogen putten.
Ik merkte dat zelf eens toen ik bij iemand, die diep in de put zat, zo’n Psalm las: de 142e om precies te zijn, die David maakte toen hij in de spelonk zat, op de vlucht voor Saul. Moet je je voorstellen in zo’n donkere grot, met alleen aan het eind een streep licht. Zo kun je je ook geestelijk voelen. En David smeekt in die Psalm tot God, hoopt op God, verwacht het nog alleen van Hem. Toen ik die Psalm las, werd de ander zichtbaar geraakt én vertroost: ‘Gelukkig ik ben niet de enige, ook in de Bijbel kunnen mensen aan de grond zitten, zich eenzaam en verlaten voelen, maar ze schreeuwen tot God, die hen niet aan hun lot overlaat, maar naar hen omziet. Zo zal Hij dan toch ook bij mij zijn?!’ Troost putten uit de Schriften. Er volharding uit leren. Het kan. Laat ze dan niet gesloten!

Ook in de geloofsopvoeding is de Bijbel onmisbaar, omdat daarin God zelf van zich laat horen, omdat daar die hoopgevende boodschap klinkt.
Nu zeiden jullie bij het doopgesprek afgelopen week, toen we die derde doopvraag bespraken, waarin het dus gaat over het leren van het geloof aan je kind, het daarin voorgaan: ‘Ik heb daar gewoon zin in.’ En jullie straalden. Ja, juist als ze nog klein zijn: met ze zingen: Maak een vrolijk geluid voor de Heer. Met ze bidden. De Bijbelse verhalen aan hen vertellen. Maar hoe dat later gaat, als ze groter worden, als ze kritisch worden, als ze allerlei andere meningen horen, die ook aannemelijk klinken? Hoe zal het dan gaan? Zal ik dat als ouder volhouden? Zal mijn kind het volhouden?
Tja, in het begin kan die geloofsopvoeding met speels gemak gaan. Kleine kinderen kunnen zo makkelijk meezingen, meebidden, jou in hun onwrikbare vertrouwen versteld doen staan. Maar het kan veel lastiger worden. Als ze de kerk saai gaan vinden, op een gegeven moment niet meer naar de kerk willen.
En trouwens, laten we eerlijk zijn. Zelf volhouden, ook in je eigen geloof valt niet altijd mee. Bijvoorbeeld als het zo voor de wind gaat. Het gaat toch goed zo? Het valt niet mee als je bij anderen merkt dat ze zonder dat geloof minstens net zo gelukkig lijken. Het valt niet mee als je één van de weinigen bent, die gelooft en daaruit wilt leven. Het valt niet mee als er verschrikkelijke dingen in je leven gebeuren, die je zo moeilijk rijmen kunt met Gods leiding.

Ach, dat gold voor die eerste generatie christenen ook. Ook zij waren een minderheid. Ook hun geloof werd op de proef gesteld. Ze ondervonden tegenstand, vervolging zelfs. En daarom houdt Paulus hen ook elke keer de Here Jezus Christus voor. Hij had er alles voor over om ons mensen bij God te brengen. Daar ging Hij de allerdiepste weg voor. Vers 3 zegt daar ook iets over: ‘De smaad van wie U smaadt, is op mij neergekomen.’ Deze oorspronkelijke woorden uit Psalm 69 werden helemaal vervuld in Jezus, die zo verschrikkelijk bespot werd, die te kijk werd gezet. En toch bleef Hij volhouden, ging Hij zijn weg verder, tot aan het kruis. Waarom? Omdat Hij wist wat voor Hem lag: de redding van ons mensen, dat God Hem niet zou loslaten, maar zou opwekken. En daarin werd Hij niet beschaamd. God wekte Hem op en Jezus leeft. En wat Hij heeft gedaan, heeft alles voorgoed veranderd, is de vaste grond waarin het anker van onze hoop mag hechten.
Of zoals ik ergens las: ‘Hopen houdt in dat ik ermee reken dat de Heer leeft.’ (herhalen) En die levende Heer heeft vanmorgen ook luid en duidelijk van zich laten merken in de doop, dat watermerk: teken van echtheid. Zo zeker als het water van de doop over het hoofdje van Rosie heenging, zo zeker als het over ons eigen hoofd heengegaan is, zo zeker is zijn belofte dat Hij ons schoonwast, dat Hij ons falen vergeeft, dat Hij trouw blijft, ondanks onze ontrouw. Hopen betekent ermee rekenen dat de Heer leeft en dat Hij nieuwe wegen opent, telkens weer.
Die levende Heer geeft ons ook hoop. We hoeven die hoop niet zelf uit ons binnenste te halen, als laatste restje in dat vat zeg maar. Nee, God schenkt ons de hoop. Zoals het in vers 13 staat: ‘God geeft ons de hoop en wil die hoop ook overvloedig laten zijn.’ Met die hoop wil Hij ons vervullen, zodat het niet ergens op de bodem ligt als een restje, maar het over de randen klotst zeg maar. Anders gezegd: dat het aan ons te merken is.

Dat heb ik ook aan mijn eigen ouders gemerkt. Mijn moeder zei me regelmatig dat ze voor ons bad en dat altijd is blijven doen. En ook bij m’n vader merkte ik wat het is om hoop te putten uit het geloof, uit de God van de hoop (want zo wordt Hij letterlijk in vers 13 genoemd). Mijn vader heeft niet zo’n makkelijk leven. Zeker de laatste jaren niet. Hij is chronisch ziek en hij kan steeds minder. Hij lag recent nog in het ziekenhuis, na een herseninfarct. Wonderwel kwam hij er weer doorheen. Hij komt nu bij in de Irishof, waar hij tijdelijk verblijft. Veel gaat niet meer. Maar als ik dan denk aan wat hij wel kan en doet: hoe hij bijvoorbeeld in gesprekjes met oud-leerlingen – jaren was hij schoolmeester – belangstellend blijft, iets laat zien van de onvoorwaardelijke liefde van Jezus; als ik dan zie hoe hij zijn kinderen en kleinkinderen meeleeft. En dat juist ook z’n kleinkinderen zo graag hun verhaal aan hem kwijt willen, ook als ze het moeilijk hebben, omdat hij luistert en ze niet veroordeelt; dan zie ik vooral een voorbeeld van iemand, die met vallen en opstaan, wil blijven volharden, die z’n troost put uit Gods woorden en weet van de hoop, die sterker is dan alle benauwdheid en beperkingen van nu.

Die hoop is niet alleen gericht op de toekomst, op het eeuwige leven straks bij God, zonder beperkingen, in alle heerlijkheid – dat ook – maar die hoop mag ook ons leven hier al kleuren. Ook hoe we met elkaar omgaan. Daar gaat Romeinen 15 ook over, net als het 14e hoofdstuk: over elkaar aanvaarden tot eer van God, zoals Paulus in vers 7 samenvat.
Vorige week kwam dat ook aan de orde, tijdens de avondmaaldienst. Elkaar aanvaarden, is elkaar verdragen, ook in die moeilijke kanten, ook in het anders-zijn van iemand. Het is de ander ook dragen. Voor die ander de minste kunnen zijn. Die ander zoeken, niet kwijt willen. Samen dat gezin van God willen zijn en daarin de ander ook z’n plek gunnen. Of die nu links of rechts is, conservatief of vooruitstrevend, hetero of homo. Elkaar aanvaarden, net zoals Jezus ons aanvaardt, zegt Paulus. En dat ook in het kerkje binnen de kerk, zoals het gezin weleens genoemd wordt. Ook daarin kunnen kinderen andere wegen gaan, andere keuzes maken, wat je moeilijk valt. Of juist ouders anders reageren dan je als kind zou willen, anders doen dan jij zou doen. Blijf elkaar zoeken, elkaar aanvaarden, zoals Christus u en jou heeft aanvaard.

Dat maakt eensgezind. Juist omdat we niet naar de verschillen kijken, maar naar de Heer die ons één maakt, die voor ons allemaal gekomen is, of nu zwak zijn of sterk, Jood of niet-Jood, kerkelijk of niet-kerkelijk. Als Jezus ons centrum en richtpunt is geworden, dan kunnen we een ander ook aanvaarden en dragen. En samen onze Heer loven: de God van de hoop, die in de Here Jezus de grond voor de hoop heeft neergelegd. Want:

In Christus brengt God ons terecht,
Hij blijft zijn schepping trouw;
in Hem bestaat geen heer, geen knecht,
geen man meer en geen vrouw.

In Christus is de muur geslecht
die haat en scheiding bracht,
Hij was als meester aller knecht,
zijn zwakheid was zijn kracht.

In Christus is geen bruin of blank,
geen heiden en geen jood,
Hij is de nieuwe mens, God dank,
de grens aan haat en dood!

In Christus is de minste meer,
wie schulden had, maakt winst,
slaaf niet minder dan de heer,
de meeste krijgt het minst.

In Christus zal God met ons zijn,
Hij geeft vermoeiden rust,
een vader bij zijn kind in pijn,
een moeder die het kust.

In Christus wenkt een nieuw bestaan:
een stad, versierd als bruid,
met poorten die wijd openstaan
daalt dan de hemel uit!

Amen

zingen           Hemelhoog 393:1,3,4 Gij die geloof, verheugt u samen 

gedenken overleden gemeentelid

dankgebed en voorbeden 

collecte

zingen           Lied 416 Ga met God en Hij zal met je zijn

zegen